Wat leren ons de bijenvolken, welke in het wild leven?


Nieuwe ervaringen.

Reeds vroeger waren hommelnesten en wilde bijen voor mij van grote interesse. Later waren het de bijen, aangezien ik in mijn jeugd in de gelegenheid was enige toegevlogen zwermen en ook een zwerm waar te nemen, welke tussen de takken van een den, nabij de bodem, zijn nest had gebouwd.
Wie vroeger mijn tijdschrift: "Die Deutsche Biene" gelezen heeft, weet, dat daarin vaak van wilde bijen gesproken werd. In een aflevering van 1923 is de afbeelding opgenomen van een wilde zwerm, welke zich in een kruisbeeld op het kerkhof van de Duitse Dominikaners, in de omgeving van Venlo - dus op Nederlands grondgebied - bevond.

Meer dan anderen was ik in de gelegenheid zulke "wildlingen" te vinden en ze geregeld te bestuderen, aangezien ik mijne lezers had verzocht op het voorkomen van wilde zwermen te letten en mij er kennis van te geven. Zo heb ik vaak verre reizen gemaakt om de verschillende wilde zwermen te bestuderen en onder contrôle te houden. Van 1882 tot 1935 had ik gelegenheid meer dan 70 wilde bijenzwermen te onderzoeken, ook vaak te fotograferen en hun doen en laten te bestuderen. Onder deze 70 wilde volken, welke zich tussen het dak of de vloer van een huis of schuur, in holle bomen of andere holle ruimten, in gesteenten van het Duitse middelgebergte e.d. hadden genesteld, waren 9 volledige, wilde volken, welke geen woning hadden, doch vrijhangend tussen de takken van woudbomen haar tenten hadden opgeslagen. De laatste van deze, waarvan hier een afbeelding wordt geplaatst, vond ik op 5 Sept. 1935 in het stadsbos van Hilden.



Op de foto kijkt men op de Westkant van de bouw en de 5 raten. De zichtbare ratenkanten rechts geven de N./Z. richting aan. De meest naar 't Westen gekeerde raat wordt het laatst gebouwd.

Van de byzonderheden, die mij bij de jarenlange waarnemingen van deze wilde volken zijn opgevallen, wil ik hier iets mededelen.

Wij imkers behoeven ons niet te verwonderen wanneer wij bemerken, dat de bijen zich nog niet aan de mensen gebonden achten, doch volkomen vrij, dus in het wild leven. Daarbij is het vanzelfsprekend, dat aan zichzelf overgelaten volken, de strijd om het bestaan geheel alleen moeten voeren. Hierbij kan zich slechts het gezonde, aan de bodem gewende bloed handhaven; alle zieke zwakkelingen echter worden door de natuur vernietigd.
Deze overwegingen brachten mij reeds vroeg op de gedachte dat aan de gezonde volken te onttrekken, wat mij voor mijn rassenteelt nodig scheen.

Het eerste wat mij bij de wilde volken opviel was, dat geen enkel volk zijn nest in koude bouwstelling der raten inrichtte. Waar en onder welke omstandigheden en levensvoorwaarden ik ze ook aantrof, steeds vond ik warmbouw of in ieder geval minstens een scheefbouw; nooit echter een bouw waar de wind rechtstreeks tussen de raten kan blazen. Wanneer zich dat nu bij meer dan 70 volken steeds weer op gelijke wijze voordeed, dan is de gevolgtrekking verantwoord, dat koude bouwstelling der raten niet in de aard der bijen ligt, echter het tegendeel, n.l. onnatuurlijk is. Voor mijzelf heb ik daaruit de gevolgtrekking gemaakt en geen enkel volk op de stand gelaten, dat oorspronkelijk - omdat de bijenteeltwetenschap dat zo de imkers heeft ingeprent - op koude bouw zat. Wij hebben hier dus een vingerwijzing, dat koude bouw der raten vermeden moet worden. Ik heb mij daar zeer goed bij bevonden.
De enkele nadelen, welke aan koude bouw kleven, kan ik hier niet opnoemen, aangezien ik nog plaats nodig heb om nog op verdere merkwaardigheden te wijzen, waaraan stellig nog niemand heeft gedacht.

Deze andere zaak is n.l. dat wilde volken, wanneer zij door plaatselijke omstandigheden daarin niet gehinderd worden, zonder uitzondering hun raten steeds zo bouwen, dat de straten in een Noord/Zuid richting lopen, onverschillig of het vlieggat zich boven, onder of ergens anders bevindt. Wie dat graag eens wil zien, gooit een zwerm in een glazen cilinder van ongeveer 30 c.m. en 45 c.m. hoogte. Wanneer men nu ergens voor een vliegopening zorgt en een houten deksel oplegt, dat van boven goed aansluit en het geheel donker maakt, zal de zwerm ons het genoegen doen zijn bouw in N./Z. richting uit te voeren! Voorbouw mag natuurlijk niet gegeven worden.
Wij zullen dan verder zien, dat de "kunstmatige wilde zwerm" zich wel naar het vlieggat richt, doch geen koude bouw maakt.

De 5e Sept. 1935 omstreeks het middaguur kwam een man bij me, die vertelde, dat er in het plm. 5 k.m. van mijn huis gelegen bos een zwerm in de takken van een berk zijn nest had gebouwd. Ik nam fotografietoestel en kompas mede en zeide tegen den man, hoe de zwerm en zijn bouw er zou uitzien en dat de raten van Noord naar Zuid liepen. Aldaar aangekomen zag ik, dat ik juist verondersteld had. De foto treft ge hier aan.

Wanneer wij de nesten der vrijhangende bijen bekijken, dan vinden we bij allen overeenstemming en nog een merkwaardigheid. Deze bestaat hierin, dat de wilde volken steeds de eerste raat aan de Oostkant in de takken der bomen beginnen en wel zover dat plaatselijk mogelijk is. De verdere raten van het nest liggen als de eerste met de brede zijde naar het Oosten, met de kanten naar Noord of Zuid wijzend. De raat welke het eerst gebouwd werd, ontstaat steeds aan de Oostzijde, (morgenzon); de laatste raat welke in aanbouw kan worden genomen, wordt zover mogelijk naar het Westen gebouwd (avondzon). De koningin belegt het eerst de Oostraat, dan pas de andere. De bouw vordert dus van Oost naar West. Ik meen, dat dit een merkwaardig feit, echter geen toeval is. Wie daar acht op geeft, zal het steeds weer bevestigd zien. Ik waag het niet deze merkwaardigheid in verband te brengen met de omwenteling der aarde, hoewel de mogelijkheid wel voor de hand ligt.

Zo ontdekken wij aan de wilde volken velerlei, wat den veel-om-handenhebbenden-beroepsimker in het geheel niet opvalt. Wanneer de wilde volken hun bouw zo uitvoeren en niet anders, dan kan men wel aannemen, dat dit een aangeboren oerinstinct is en in geen geval een of ander toeval.
Wanneer zo'n wilde zwerm vrij bouwt heeft hij geen dak boven zijn hoofd, de wind kan dus van alle zijden in het nest dringen zonder schade aan te richten. Het regent de wilde zwerm zowaar - zoals de Rheinlander zegt - "in zijn werkplaats". In het algemeen is dat zonder invloed, want bijen, die nat worden, worden in de lucht ook spoedig weer droog.
Wij vinden in de raten broed, stuifmeel en honing. Met enig geduld kan men de koningin bij het leggen van eieren bespieden. Verder valt het op, dat deze "vrije nesten" nooit zeer hoog, echter vaak dicht bij de grond, in ieder geval niet boven manshoogte boven de grond worden aangetroffen. Wie hier enige leringen uit wil trekken, hier zijn ze:
De imker mag, wanneer hij op natuurlijke wijze wil imkeren, geen zuivere koude bouw dulden! Verder moet hij er op bedacht zijn, dat de straten tussen de raten in de richting Noord/Zuid of Z./N. lopen. Ik heb sedert vele jaren alle volken, tot 50 stuks toe, zo opgesteld en vind, dat mijn „Michelbijen" zo opgesteld, van de moderne ziekten waarover zoveel wordt geklaagd, verschoond zijn gebleven en alle anderen in jaaropbrengst de baas waren.
Wij zien, dat het natuurinstinct alle mensenwijsheid te boven gaat en dat wij imkers goed doen, ons hiernaar te richten wanneer wij met de bijenteelt beginnen of een nieuwe bijenstand willen inrichten. In hoeverre deze opvallende verschijnselen met aard- of magnetische stralen, die de aardbol in de tijd van 24 uur van N. naar Z. of in omgekeerde richting doorstromen, samenhangen, of met plaatselijke- en tijdzin van onze bijen te maken hebben, wil ik in 't raam van dit artikel niet opwerpen, aangezien dat te ver zou voeren.
Op de foto zien we duidelijk 5 raten van plm. 45 c.m. lengte en een breedte van 32 c.m. De raten waren van kleine takken der berk doortrokken; zij hingen over het algemeen vast en geordend in de takken. Dergelijke vrijhangende nesten kunnen natuurlijk gedurende de winter niet overblijven, aangezien zij tegen de weersinvloeden niet zijn opgewassen. De zwerm werd daarom de volgende dag voorzichtig weggenomen en in een kast ondergebracht. De nakomelingen daarvan leven ook nu nog.

Als een zwerm met geruis er van door trekt en een dichtbijzijnd bos tegemoet vliegt, als voor de uittocht van een zwerm speurbijen worden uitgezonden om een nieuwe plaats te zoeken, als de bijen vlieggaten e.d. in kasten sterk verkitten, dan zien we daarin een overblijfsel van de oerinstincten welke vele volken nog hebben behouden. Wanneer wij van dergelijke volken, welke zich meestal ook door goed verzorgde winternesten en goede opbrengst onderscheiden, onze opmerkzaamheid en aandacht schenken en van dezen nateelt proberen te verkrijgen, dan maken wij vast geen fouten.

H. REINARZ, Schriftleiter i.R., HILDEN, Rheinpreussen