Juli sterfte.


In het Aug.-nr. van dit blad van het vorig jaar is door mij gewezen op het voorkomen van belangrijke bijenverliezen, welke in verschillende provincies zijn waargenomen gedurende de laatste week van Juni. Maar vooral in de eerste weken van Juli, terwijl in de derde en vierde week van deze maand zich hier en daar ook nog enkele gevallen voordeden. Na mijn oproep in het Juni-nr. heeft een groot aantal imkers voldaan aan mijn verzoek, zieke of gestorven bijen in te zenden en bij velen ging de zending vergezeld van een uitvoerige opgave over de verschijnselen en de omstandigheden, waaronder de ziekte verliep. Hoewel geen oorzaak is vast komen te staan, mag het toch van belang worden geacht, de verkregen ervaringen bij deze sterfte te overzien en te rangschikken en na te gaan of er overeenstemming is in de mededelingen en of er ook practische aanwijzingen zijn te vinden in de waarnemingen, welke een bijdrage kunnen zijn bij het zoeken naar de oplossing.

Over de tijd van voorkomen schreven enkele imkers, dat naar hun ervaring elk jaar in Juli een meer of minder grote sterfte voorkomt, één schrijft er, dat hij de laatste 16 jaar niet anders kende. In 1936 was het bij enige sterker dan in 1937, bij andere het laatste jaar het ergst.
De 5e en 6e Juli ontving ik 9 monsters bijen, tot de 9e Juli nog 6 stuks, in het geheel van 5-21 Juli 28 stuks. Herhaling trad bij sommige imkers de 18e Juli weer op, voor slechts enkele dagen. Men zou dus kunnen aannemen, dat het bij vele de 4e en 5e Juli het sterkst voorkwam. Enkele schreven, dat het dit jaar zich vroeger had voorgedaan dan vorige jaren.
De duur van het verschijnsel werd bij navraag door de meesten op ongeveer 14 dagen gesteld.

Omtrent de uitbreiding zijn de berichten opvallend uiteenlopend. Eén imker schrijft, dat het bij alle leden van de afdeling voorkwam, een ander ook bij zijn buren, terwijl er ook bericht werd, dat de buurman er niets geen last van had.

Over de oorzaken kunnen slechts vermoedens worden uitgesproken. Nosema, mijtziekte of arsenicumvergiftiging waren natuurlijk steeds uitgesloten. Hierbij zou ik in de eerste plaats willen wijzen op de rol van schijnbaar weinig betekenende omstandigheden, welke naar een spoor kunnen leiden, omdat men ze blijkbaar telkens weer en overal terugvindt, of welke vermoedens uitsluiten als omstandigheden, waaronder de sterfte voorkomt, niet overeenstemmen.

Het ligt voor de hand, dat waar steeds meer ter bestrijding van verschillende plantenziekten met giftige stoffen wordt gespoten, wij geneigd zijn aan deze in de eerste plaats te denken, te eer, waar deze behandeling in verschillende perioden geschiedt en dus de mogelijkheden veelvuldig voorhanden zijn, bovendien, waar het aantal insecticiden zich steeds meer uitbreidt. Hier zijn te noemen behalve de reeds vermelde arsenicumpreparaten die van koper- en fluorverbindingen, alsmede Derris-, Pyrethrum- en nicotinepreparaten. Volledigheidshalve noem ik deze alle, welke in een artikel van Ir. J.J. Fransen over insectenbestrijding en bijenteelt, voorkomend in het landbouwkundig tijdschrift van Aug.-Sept. 1937, worden besproken.

Slechts enkele aanwijzingen vindt men in de berichten, welke aan een mogelijk verband tussen insectenbestrijding en bijendood doen denken.
Enige maakten reeds bij hun toezending van dode bijen de opmerking, dat met Bordeause pap op de aardappelvelden was gespoten. Bij navraag aan 9 imkers, die dode bijen instuurden, of enig spuitmiddel in hun buurt was aangewend, kreeg ik ten antwoord van 6, dat de mogelijkheid voorhanden was, bij 3 was beslist niet met Bordeause pap gespoten. Geen enkele bracht de sterfte in verband met behandeling van frambozen met Derris-preparaten.
In hoeverre koperpreparaten (Bord. pap) voor bijen vergiftig zijn, zal later in dit maandschrift nog eens ter sprake worden gebracht.
Voorlopig wil ik deze plantenvergiften als oorzaak van de sterfte uitsluiten.

Een andere interessante opmerking trof men in een drietal mededelingen aan, n.l. dat was waargenomen, dat bijen in groot aantal onder bloeiende lindebomen rondliepen en stierven, één imker zag ze uit de boom vallen, als verlamd lagen ze op de grond, alsof ze gestoken waren. Hoewel het verschijnsel in verband kan staan met iets, wat met lindehoning of honingdauw te maken kan hebben, is het blijkbaar toch niet uitsluitend aan de linde gebonden; imkers, wier bijen uitsluitend op klaver vlogen, constateerden de sterfte eveneens op groote schaal, zij het onder andere verschijnselen. Staat de sterfte dus mogelijk in verband met enig product, dat door bijen wordt opgenomen, dan zal het bij meerdere plantensoorten voorkomen. Bij één imker, in Zeeland, vlogen ze allen op radijs, bij een andere, in Friesland, op linden en radijs.

Gaat men de ziekteverschijnselen na, dan wordt vrijwel in alle brieven gesproken van "zandloperij". De bijen vallen uit de korf of kast, bewegen zich snel over de grond; velen merken op, dat ze tijdens het lopen telkens proberen te vliegen, sprongetjes maken en duikelen over de kop, "ze lopen zich dood", één zag ze met slepende achterpoten. Ik heb een kast, schrijft een imker, waar ze bij tweeën en drieën uitkomen, wippen omhoog, vallen weer, om vervolgens weg te lopen. Iemand uit Drachten schreef: "het is iets anders dan zandloperij". "Het is een schrikwekkende massa, die het hele tuinpad bedekt", bij honderden bij de een, bij duizenden bij de ander; een imker in Drente zag zijn afgezwermde volken, die weer goed van bijen voorzien waren, bijna uitsterven.
Zoals hiervoor werd opgemerkt, zagen enige imkers ze als verlamd uit de lindeboom vallen.

Omtrent de leeftijd der betreffende bijen waren slechts enkele mededelingen. Eén schreef er, dat het voornamelijk jonge bijen waren, een ander "oude, maar ook grijze, dus jonge", een derde "honderden gaan dood, meest jonge". De toegezonden bijen waren, voorzover het was te constateren, in hoofdzaak oude exemplaren.
De kwestie van de leeftijd krijgt in verband met het feit, dat een viertal imkers ook sterfte onder de darren waarnamen, enige bijzondere betekenis, één zag er zelfs zeer veel, een ander, die onder de linden stervende bijen aantrof, merkte daartussen ook zweefvliegen en vele hommels op. Het verschijnsel treedt volgens berichten heel sterk op tijdens heet of warm weer en sterke dracht, terwijl enkele nog aangeven, dat het vooral in de morgenuren zich voordoet. "Toen er druk gehaald werd op de honingdauw, op 28 en 29 Juni, waren er veel krabbelaars".

Bovenstaande waarnemingen kunnen aanleiding zijn tot velerlei opmerkingen.
In de eerste plaats krijgt men de indruk, dat men met twee ziektebeelden te maken heeft, die van de "zandloperij" en die van de sterfte onder de lindebomen, als men afgaat op de verschillende verschijnselen, welke de bijen als zodanig vertonen.
Nog enkele punten treden op de voorgrond.
Het plotseling optredend karakter; de betrekkelijk korte duur van ± 14 dagen; het vrij plotseling ophouden der sterfte; het optreden tijdens sterke dracht, op verschillende planten, op klaver, linde, radijs en honingdauw; het schijnbaar ziek of "vleugellam" worden in de woning, wat betreft de zandloperij, in tegenstelling met het sterven bij de lindebomen; het veelvuldig voorkomen van stervende darren, ook van zweefvliegen en hommels onder deze bomen.
Deze verschijnselen kunnen inderdaad enkele vermoedens omtrent bepaalde oorzaken opwekken, doch wil ik het laten bij de vraag of er enige aanwijzing is omtrent de mogelijke aard der sterfte. Kan er sprake zijn van een besmettelijke of een parasitaire ziekte? Zou het verschijnsel een uiting kunnen zijn van een zieke, welke de bijen reeds enige tijd onder de leden hebben, waarvoor een harde werkdag beslissend wordt? Hierbij is te denken aan ziekten als Noséma en de mijtziekte. Zieke bijen kunnen lange tijd schijnbaar gezond zijn en alle werkzaamheden verrichten en als "de maat vol" is, plotseling sterven; omstandigheden van verhongering na vleugellam te zijn geworden, is hierbij niet uit te sluiten, hoewel deze slechts een kleine rol spelen in een ziekteproces dat overigens tot een vervroegde dood leidt.
Voor "vergiftiging" zijn natuurlijk ook aanwijzingen te vinden. Vooral het snelle verloop kan hierop wijzen.

Deze "Juli-sterfte" kan dus verschillende gedachten opwerpen en dit zal bij de talrijke imkers, die de ziekte in meer of mindere mate meemaakten, ook wel het geval zijn geweest. En het is daarom, dat ik deze zaken zo uitvoerig heb neergeschreven, dat ik hen blijvend wil interesseren voor deze sterfte, in de verwachting, dat er eens een antwoord zal komen op het vragen en zoeken, hetzij vanuit de praktijk, hetzij vanuit het laboratorium.
Als dus het verschijnsel zich in het laatst van Juni of in Juli weer gaat voordoen, denke men aan de gemaakte opmerkingen en geve men zich scherp rekenschap van de omstandigheden, waaronder de bijen sterven en van de mogelijke oorzaken.

Bij toezending van bijenmonsters is de beste manier enige honderden dode bijen en afzonderlijk in een kooitje met een stukje vaste honing (honing of suiker en wat meel) een 20-30 tal zieke levende exemplaren.

ROTTERDAM,
A.J. WINKEL.