Wat is er in Juni op de bijenstand te doen?


Voor de kastimker kan de maand Juni een rustige maand zijn, namelijk wanneer weer en dracht beide medewerken. Werken deze echter niet mede, dan kan het een zeer drukke maand worden. Volken, die begin Juni zwermrijp zijn, laten we zwermen. Was de moer geknipt, dan gaan de bijen automatisch terug, terwijl de koningin meestal zoek raakt. Was ze niet geknipt, dan kunnen we de afgevlogen zwerm scheppen en deze 's avonds, nadat de moer er uitgezocht is, aan het volk teruggeven. In beide gevallen krijgen we dus een volk zonder koningin, doch met moercellen. Om nazwermen en de hieraan verbonden werkzaamheden te vermijden, kunnen alle koninginnecellen worden weggebroken, zodra de jonge moer tuut. In het algemeen is dit zes à acht dagen na het afkomen van de voorzwerm. Het kan echter ook vroeger zijn en wel wanneer het afkomen van de voorzwerm door slecht weer vertraagd wordt. Dergelijke volken gaan we dus elke avond beluisteren, te beginnen op de dag volgende op die, dat de voorzwerm afvloog. Ook het uitbreken van de moercellen moet 's avonds geschieden. Wanneer gedurende dit uitbreken jonge koninginnen uitlopen, laten we deze eenvoudig toe in het volk, in de komende nacht vechten deze jonge moeren zo lang, totdat er één overgebleven is.

Kastvolken, die later, b.v. 15 tot 20 Juni, dus juist tegen het begin van de zomerdracht, doppen aanzetten, moeten anders behandeld worden. Zijn de weersomstandigheden gunstig en is binnen enkele dagen goede dracht te verwachten, dan is het aan te bevelen te trachten bij dergelijke volken het zwermen geheel te verhinderen en de oude koningin op het volk te houden door alle koninginnecellen te verwijderen en alle gesloten darrenwerk te koppen. Wanneer de verwachte dracht dan werkelijk inzet, zal de zwermdrift vrij zeker door de haaldrift worden overwonnen.
Ook kunnen deze volken zeer goed worden gesepareerd en wel het beste door een vlieger onder de separator te maken. Het broednest, dat boven de separator komt, ontnemen we dan zoveel mogelijk bijen om de vlieger zo sterk mogelijk te krijgen, terwijl we deze dadelijk een honingkamer ter beschikking stellen.

Volken, die gedurende de zomerdracht, dus eind Juni of begin Juli, b.v. door enige dagen slecht weer, zwermplannen tonen, kan men het eenvoudigst alle ramen met broed ontnemen en deze verdelen over andere volken. Later, tegen de heidedracht, kunnen ze dan zo nodig worden versterkt.
Daar zoals gezegd omstreeks 15 tot 20 Juni de zomerdracht op klaver, korenbloem en linde begint, moeten begin Juni de honingkamers op de volken worden geplaatst. Om te maken, dat de roosters goed vlak komen te liggen, worden de bovenlatjes van de broedramen ontdaan van de randjes was en voorwas, die de bijen hier meestal hebben aangebracht.

Wanneer de bijen, hoewel er dracht is, de honingkamers niet dadelijk in gebruik nemen, dan blijkt hieruit, dat de volken niet sterk genoeg zijn. Om te verhinderen, dat ze in dat geval te veel honing in de broedkamer opbergen, kan de koninginnerooster enkele dagen worden weggenomen en eventueel een raam open broed in het midden van de honingkamer worden gehangen. Daar het broedraam hoger is dan de honingkamer, moet in de broedkamer de plaats onder het in de honingkamer hangende broedraam open blijven. Voor de verzorging van het broed begeven de bijen zich dan in de honing-
kamer, waarna ze tevens de naast het broedraam hangende honingramen in gebruik nemen. Na enige dagen kan het broedraam dan weer worden teruggehangen in de broedkamer, terwijl de rooster weer tussen broed- en honingkamer gelegd wordt.

Uit het bovenstaande blijkt duidelijk, dat de kastimker zich moet instellen op de zomerdracht, dus op de oogst. De korfimker daarentegen gaat voort met de voorbereiding van zijn volken voor de heidedracht.

Bij het bouwen van de zwermen, die in lege korven gekomen zijn, is enig toezicht zeer gewenst, want ondanks de voorbouw, die wij ze in de vorm van scherpkantig aangesneden kopspijlen, stukken oude raat of strookjes kunstraat gegeven hebben, komt het voor, dat een of meer raten scheef gebouwd worden, waardoor gemakkelijk een korf met warbouw ontstaan kan. Vooral bij korven met een, platte kop, zoals de Luneburger b.v., is hierop grote kans. Zijn we er vlug genoeg bij, dan kunnen dergelijke scheef gebouwde raten gemakkelijk met de hand in de juiste richting worden gebogen. Omdat de pasgebouwde raten door de warmte zeer teer zijn, mag een korf niet worden omgekeerd, voordat het werk aan de eerste spijlen is vastgebouwd. Wil men toch eens in de korf zien, dan moet deze door een tweede persoon voorzichtig verticaal omhoog getild worden.

Vooral in streken, waar weinig of geen zomerdracht is, zullen de zwermen flink moeten worden gevoerd om een vlot uitbouwen van de korven te bevorderen. Denk er echter aan, dat de natuurzwerm de eerste drie dagen niet mag worden gevoerd. Doordat nog geen ratenbouw aanwezig is, zouden de bijen het toegediende voedsel niet kunnen opbergen en uit de korf trekken. Voor voedselgebrek is de eerste drie dagen geen gevaar, omdat de zwermbijen zich voor het zwermen in de moederstok met honing hebben volgezogen.

Korf- zowel als kastimkers zullen goed doen in de zwermtijd te zorgen enkele reservemoeren in kleine volkjes op hun stal te kweken. Ook de van de kasten verwijderde oude nog goede moeren kan men, voorlopig althans, in kleine volkjes bewaren. Wordt dan gedurende de zomer een volk moerloos, dan heeft men dadelijk een bevruchte moer ter beschikking.
E., L.