Vragenrubriek.


Vragen bestemd voor deze rubriek richte men tot den Heer A. Oonk te Warnsveld. Beantwoording kosteloos. Wenst men schriftelijk antwoord, dan sluite men een postzegel in. Alleen vragen, die ook voor anderen van nut kunnen zijn worden beantwoord.

Vraag 426. Welke zijn de voor- en nadelen van warme bouw? P.A. v. H. te H. (Gld.)
Antwoord: Vroeger meende men, dat de warme bouw beter was dan de koude, doch tegenwoordig geeft men aan koude bouw de voorkeur, die het doelmatigst zou zijn. Bij koude bouw heeft men betere ventilatie dan bij warme. Het verkeer bij koude bouw wordt niet alleen vergemakkelijkt, maar ook de luchtverversing. Hoe lager de kast, hoe beter de luchttoevoer, zodat een raam, dat breder is dan hoog, de voorkeur verdient. Daarbij is een breed vlieggat noodzakelijk, dat minstens 21 c.m. breed is, doch dat bij zwakke volken en roverij op een kleinere breedte kan worden gesteld.
In Duitsland heeft de bekende professor dr. E. Zander de "Zanderkast" samengesteld, waarvan de raammaat buitenwerks 22 c.m. hoog en 41.6 c.m. breed is, welke koude bouw heeft en uitstekend moet voldoen. De binnenmaat is 20x40 c.m. en geeft dus 800 vierkante c.m. raatoppervlakte.
Voor warme bouw beveelt men meestal een raam aan, dat hoger is dan breed. Een bijentros heeft 's winters een kogelvorm, doch in het voorjaar breidt de tros zich uit en neemt een eivorm aan, dus het broed breidt zich in de breedte uit. Ik zou dus zeggen, dat een raam, dat breder is dan hoog, beter moet voldoen dan omgekeerd. Er zijn zoveel raammaten in gebruik in de verschillende landen, dat het zeer moeilijk is er een keus uit te doen, welke de beste is. Veel hangt natuurlijk af, of men in zijn streek een sterk of een zwak gewin heeft. Heeft men een zwak gewin en wil men toch honing oogsten, dan zal een kleine raammaat de voorkeur verdienen boven een grote. Gebruikte men een grote raammaat, dan zou de honing alle in het broedraam worden opgeborgen en niets in de honingkamer. Men dient dus een raammaat te kiezen, die voor zijn streek geschikt is.
Doet men een zwerm in een lege korf zonder enige voorbouw, dan begint de zwerm te bouwen. De raten komen in warme of koude bouw te staan, of er ontstaat warbouw. Het bouwen geschiedt dus willekeurig, hoewel in de meeste gevallen koude bouw de overhand heeft. Evenzo gaat het met warme bouw. De een heeft hiermee meer succes dan de andere. Er is op dit punt nog veel op te lossen. Veel hangt van het weer en de sterkte en langdurigheid der dracht af.


Vraag 247. Is een raam van 26 c.m. hoogte en 32 c.m. breedte aan te bevelen voor warme bouw?
P.A. v. H. te H. (Gld.)
Antwoord: Als U een raam wilt gebruiken van 26 c.m. hoogte en 32 c.m. breedte voor warme bouw, dan bestaat hiertegen wellicht geen bezwaar en kunt U eens met deze raammaat in enkele kasten een proef nemen.

Vraag 428. Welke is de voordeligste afstand tussen de raten voor de bijen en broed, 38 m.m., zoals met afstandblikjes, of 35 m.m. bij andere afstandhouders?
P.A. v. H. te H. (Gld.)
Antwoord: De juiste afstand van middenraat tot volgende middenraat is 35 m.m. Als deze nu bij de afstandblikjes 38 m.m. bedraagt, zou ik niet geloven, dat dit enig verschil zal uitmaken. Ik heb altijd met afstandblikjes gewerkt en nooit iets bijzonders opgemerkt.

Vraag 429. Waar komt de bijenuitlaat oorspronkelijk vandaan en wie was de uitvinder ervan?
Een imker uit N.H.
Antwoord: Hierop moet ik U het antwoord schuldig blijven. Als men over de uitlaat iets leest, dan wordt alleen beschreven hoe men deze moet gebruiken en de voordelen, die zulk een uitlaat biedt. Kan een onzer lezers misschien nadere inlichtingen geven?

Vraag 430. Ik heb 3 ronde korven, doch wilde liever met kasten beginnen. Men heeft mij aangeraden alle zwermen van een korf in de kast te doen; anderen zeiden, dat het beter was de kast in het najaar te bevolken. Wat zou nu het beste zijn en hoe moet de behandeling geschieden?
J. E. te V. (Ov.)
Antwoord: Zodra Uw korf zwermt, kunt U de voorzwerm in de kast doen. Van tevoren hebt U de broedramen natuurlijk van hele vellen kunstraat voorzien. Komt er na een paar dagen van een andere korf weer een zwerm, dan verdient het aanbeveling hiermede het kastvolk te versterken. U doet dit op de volgende manier. Tegen de avond maakt
U het kastvolk met suikerwater tamelijk nat door dit suikerwater met een lepel boven over de ramen te gieten waar het volk zit. Dan plaatst U een lege honingkamer op het volk, stoot hierin de zwerm van de korf, die U ook vrij nat maakt met suikerwater, zodra U hem uit de korf in de honingkamer hebt gestoten. De bijen zullen zich dan met de bijen onder in de kast verenigen zonder bijterij. Eén van de moeren zal 's nachts worden afgemaakt. U krijgt nu in deze kast een sterk volk en hebt U kans, dat U dezelfde zomer nog honing kunt oogsten, als U in een goede streek woont. Daar een oude moer meestal hetzelfde jaar nog wel eens wil zwermen, moet U het volk na een week of 4 op moerdoppen nazien en deze wegbreken, als er mochten zijn aangezet. Nog beter is de oude moer, als er nog geen zwermplannen zijn, uit te vangen en direct door een jonge bevruchte in een kluisje te vervangen, welke U na een 24 uur uit het kluisje bevrijden kunt, als de bijen haar goedgunstig gezind zijn. In elk geval kunt U de oude moer een vleugel knippen, dan kan de zwerm er niet vandoor gaan. U behoeft met het bevolken van Uw kast niet tot het najaar te wachten, voordeliger is in het voorjaar, dan trekt U er in hetzelfde jaar misschien nog profijt van.


Vraag 431. Kast 's middags nagezien. Er was een jonge moer aanwezig, doch tijdens de bewerking liepen er nog minstens 6 uit. De volgende dag gaf de kast een grote zwerm. Ik had gedacht, zoals algemeen wordt beweerd, dat de moeren het tijdens de nacht onder elkaar wel zouden uitvechten en het volk dus niet meer zou gaan zwermen. Hoe verklaart U dat?
J. v.d. B. te M. (Z.)
Antwoord: Als de kast zeer nauwkeurig is nagezien, worden in de regel de overtollige moeren in de nacht wel afgemaakt, doch er komen ook uitzonderingen op de regel voor. Het weer speelt hierbij soms een voorname rol. Bij gewone warmte verloopt het zwermen veel normaler, dan bij broeierig, heet weer, dat soms met goede dracht gepaard gaat. In het laatste geval kunnen de bijen buitengewoon opgezweept worden. Zij zijn als het ware dol en de zwermdrift is zeer groot. De bijen hangen erg los in de zwerm en verlaten veel vlugger een korf, waarin zij pas zijn geschept, dan bij een koelere weersgesteldheid, waarbij zij zich meer samentrekken. Bij heet weer kan men soms voor zeer vreemde zwermgevallen komen te staan, die men anders niet medemaakt. Was het weer in Uw geval enige dagen ongunstig geweest, dan had het zwermen wel achterwege gebleven en zou U de overtollige moeren dood voor de kast hebben gevonden.

A. Oonk