De weg tot een rendabele bijenteelt.


(Slot.)


Wij komen nu tot de uitwerking van STELLING III.
Indien in ons land de bijenteelt onmisbaar is - en dat wordt door niemand betwist - dan volgt daaruit, dat getracht moet worden met alle daarvoor in aanmerking komende middelen van dat bedrijf een lonend bedrijf te maken.
Het zal daarom nodig zijn, dat er van bovenaf maatregelen worden genomen, welke door het particulier initiatief niet of slechts gebrekkig tot hun recht komen.
Zo in de eerste plaats de verbetering van de bijenweide.
Telkens zenden de voornaamste bijenteeltorganisaties aan provinciale- en andere besturen adressen met het verzoek bij aanplantingen wel rekening te willen houden met de bijenteelt. In sommige gevallen worden deze verzoeken ingewilligd, doch in de meeste gevallen wordt zo'n adres voor kennisgeving aangenomen en zo zien we wegen, parken e.d. beplant met bomen en heesters, welke voor de bijenteelt niet van de minste waarde zijn, terwijl met enige goede wil er heel goed voor de bijenteelt nuttige gewassen konden worden geplant. Het komt ons voor, dat, indien hierin enige doelbewuste leiding gegeven werd, dit de bijenteelt én ons vaderland zeer ten goede zou komen, terwijl dit een steun aan de bijenteelt zou zijn, welke niets extra's kost. Een voortdurend verplicht contact met de bijenteeltorganisaties zou al veel ten goede kunnen uitrichten.
Doch met het verbeteren van de bijenweide alleen komen we er niet. Het gezondmaken van de bijenteelt in ons land houdt een complex van maatregelen in.

Zoals reeds gezegd, baart in imkerskringen de afzet van producten grote zorg. Uitvoer van honing is er zo goed als niet en zolang er nog zoveel honing moet worden ingevoerd ook in het geheel niet nodig. Nodig is, dat het gewonnen product in eigen land lonend kan worden gesleten.
Nu zijn er verschillende middelen aan de hand gedaan om dit te bereiken.
1e. Hogere invoerrechten. Deze verhoging zou echter van die aard moeten zijn, dat het zeer de vraag is of het honingverbruik in ons land niet sterk zou dalen en dus een ongewenst effect zou geven.
2e. Declaratiedwang. De in de handel te brengen honing van buitenlandse herkomst dient voorzien te zijn van een etiket van opvallende kleur, waarop in duidelijke letters de woorden buitenlandse honing voorkomt, terwijl de verdere etikettering en/of verpakking in geen geval mag doen denken aan een Nederlands bedrijf. Zgn. verhitte honing zal niet meer als consumptiehoning mogen worden verkocht.
3e. Verplicht voeren van het Rijksmerk op Nederlandse honing. Het honingbesluit 1925 geeft in art. 1 enige bepalingen omtrent de benaming van honing. Men kan daaruit opmaken, dat het verboden is om op de verpakking te zetten Nederlandse honing, indien de inhoud niet van Nederlandse herkomst is. Men zou dus kunnen volstaan met de verplichting om op de in de handel te brengen Nederlandse honing deze aanduiding te vermelden, ware het niet, dat de handel allerlei middeltjes weet aan te wenden om het publiek, dat op wetten en besluiten niet bijster scherp is ingesteld, in de waan te brengen, dat men werkelijk met een Nederlands product te doen heeft (rood-wit-blauw etiket of sluitband in de geest als het tegenwoordige Rijksmerk enz.) Dit Rijksmerk zou dan echter verplichtend moeten worden gesteld voor alle in de handel te brengen Nederlandse honing en óf gratis óf tegen kostprijs aan den bonafiden Nederlandsen imker en onder voldoende waarborgen dienen te worden verstrekt.
4e. Contingentering van buitenlandse honing. De Nederlandse honing dient voorrang te hebben! Er kome een instelling waarbij alle in ons land gewonnen en beschikbare honing worde geregistreerd. De importeurs krijgen alleen vergunning tot invoer, indien zij bewijzen kunnen overleggen, dat er geen Nederlandse honing onder Rijksmerk meer te bekomen is.

Wij begrijpen zeer goed, dat deze maatregelen voor de handel ingrijpend zijn, doch wil men in ons land een bloeiende bijenteelt, dan zal men er zonder ingrijpende maatregelen niet komen, omdat de imker niet alle en zelfs niet de voornaamste touwtjes in handen heeft.
Doch ook de Nederlandse imkerij dient enkele verplichtingen te worden opgelegd, zodat de producten welke worden gewonnen inderdaad van superieure kwaliteit zijn. Men zou kunnen aanvoeren, dat honing, gedekt door het Rijksmerk, aan de hoogste eisen voldoet, doch zonder aan deze bewering iets af te doen, weten we maar al te goed, dat de producten onderling soms aanmerkelijk verschillen. De kwaliteit kan uitstekend zijn, doch smaak en kleur zijn dikwerf afwijkend.
Wij willen hier een weg aangeven om aan al deze moeilijkheden het hoofd te bieden, den importeur een product te verschaffen, dat uniform is en van superieure kwaliteit en den imker zijn bedrijf lonend te maken, teneinde te komen tot een bloeiende Nederlandse bijenteelt.

De importeur. Hem zal de verplichting moeten worden opgelegd om 20% van de honing welke hij denkt nodig te hebben te betrekken van den Nederlandsen imker.
Alvorens een vergunning tot invoer van buitenlandse honing te bekomen zal hij bewijzen dienen over te leggen, dat aan deze verplichting is voldaan. De prijs waarvoor hij die 20% zal dienen af te nemen zal een bepaald maximum niet te boven behoeven te gaan en door een deskundige commissie moeten worden vastgesteld. Als norm nemen we hiervoor b.v. 60 ct. per k.g.
Indien de aanvrage voor Nederlandse honing de beschikbare hoeveelheid zou overtreffen, zou het verplicht af te nemen % lager dan 20% en bij totale misoogst op nihil kunnen worden gesteld.

De Nederlandse imker zal zijn ruw product moeten leveren aan enkele centrales, daartoe in het leven te roepen door de gezamenlijke imkersorganisaties. Voor de zgn. losse bouw zou men de eis kunnen stellen, dat het eindproduct eveneens aan die centrales zou moeten worden geleverd. Raathoning behoeft niet onder deze regeling te vallen, omdat deze gewoonlijk zijn weg wel vindt, daar hij niet te lijden heeft van buitenlandse concurrentie en bovendien voor de industrie van geen belang is.
De centrales zullen moeten beschikken over een gemeenschappelijk: verkoopbureau en tot dit verkoopbureau zullen de importeurs zich moeten wenden tot het bekomen van het door hen benodigde kwantum Nederlandse honing; al deze honing zal ter onderscheiding voorzien moeten zijn van een Rijksmerk.
Deze centrales zullen tevens de beschikking dienen te hebben over goed geoutilleerde werkplaatsen, waar de honing tot een uniform product wordt verwerkt. Dit product, dat natuurlijk aan hoge eisen zal moeten voldoen, zal in hoofdzaak het product zijn, dat de industrie zal moeten betrekken, terwijl slinger- en/of lekhoning bestemd kan worden voor de detailverkoop.

In de hierboven aangegeven methode wordt derhalve bereikt
1e. De imker kan tegen een redelijk lonende prijs zijn bedrijf voeren.
2e. Aan de bewerking van de honing wordt de grootst mogelijke deskundige zorg besteed.
3e. Een uniform eindproduct kan worden verkregen.
4e. De importeur krijgt slechts te doen met één centraal adres, zodat hij zijn benodigd kwantum niet van de 1001 bedrijfjes behoeft te betrekken.
5e. De prijs voor consumptiehoning en voor fabrikaten bereid met honing niet noemenswaard zullen behoeven te worden verhoogd.
6e. De imker zal, nu hij weet, dat hij een product zal oogsten, dat afzet zal vinden, meer werk aan zijn bedrijf willen en kunnen besteden en hij zal daartoe alle mogelijke drachtbronnen kunnen gaan benutten. Zo zal de trek. naar de boomgaarden geriskeerd kunnen worden en ten slotte zal ons land zich dan kunnen beroemen op een bloeiend bijenteeltbedrijf, dat in de eerste plaats aan de fruit- en zaadteelt ten goede komt.
Waar van de veronderstelling werd uitgegaan, dat de imker zijn bedrijf zal gaan uitbreiden (een bedrijf begint pas bij 20 volken lonend te worden), zullen vanzelfsprekend de bedrijfskosten naar verhouding minder worden en zal hij zich kunnen veroorloven gebruik te maken van de modernste werktuigen en hulpmiddelen, welke thans helaas voor slechts enkele kapitaalkrachtige liefhebbers te bekomen zijn.
7e. De "handel" in honing komt in hoofdzaak in handen van deskundige verkopers, die een afzetgebied hebben en geregeld kunnen onderhouden. Doordat zij zowel Nederlandse als Buitenlandse honing verkopen, behoeven zij bij een misjaar hun klanten niet naar de concurrentie te zien verdwijnen, om bij een volgend honingjaar de vroeger moeizaam verkregen klanten weer proberen terug te winnen, afgescheiden nog van het feit, dat de imkers de echte verkoperstalenten doorgaans missen.

De aandachtige lezer zal begrepen hebben, dat wij het meeste heil verwachten van een aantal bindende voorschriften. De importeurs zullen in totaal wat meer voor het door hen benodigde kwantum honing te betalen krijgen dan tot nu toe, doch het komt ons voor, dat dit t.a.v. een noodzakelijk bedrijf, dat in ernstige mate hinder ondervindt van de geringe lasten welke op de import van honing worden gelegd, wel verantwoord is.
In tijden van nood wordt er niet het minste bezwaar in gezien om bindende voorschriften te geven; wij geloven, dat er reden is aan te nemen, dat de imkerij in nood verkeert.
Daarom menen wij, dat thans de tijd is gekomen om het vraagstuk Bijenteelt, mede in het belang van ons land, eens in geheel haar omvang te bezien en dat maatregelen worden genomen, dat dit zo nuttige en noodzakelijke bedrijf uit zijn achteruitgedrongen stelling weer naar voren komt.
Daartoe zullen onze imkers - met wegcijfering van hunne persoonlijke belangetjes - aaneengesloten en vastberaden hun weg dienen te gaan en er voor te zorgen, dat hun bedrijf er een is, dat waard is, dat dergelijke maatregelen worden genomen.
De importeurs in ons land verkeren in een bizonder gunstige positie. Zij toch kunnen ongelimiteerd honing importeren en betalen daarvoor een zeer laag invoerrecht. Zij kunnen hun importhoning in ons land declareren alsof hij op eigen bodem gewonnen is. Hier rammelt iets; hier dient iets recht gezet te worden.
Wij gaven hier een weg aan hoe dit is te bereiken. Mogelijk, dat er nog betere wegen zijn. Wij zouden ze gaarne horen, indien het einddoel, gezondmaking van de Nederlandse bijenteelt er maar door bereikt wordt. Moge dit einddoel spoedig in zicht zijn.

JOUSTRA.