Met de jeugd bij de bijen.


(Slot)

Weet ge, wat voor de hele schoolbevolking altijd een geweldige attractie heeft? Het slingeren van de honing. De hele school is er dan ook getuige van. Kinderen, die al van school zijn, komen begin September nog wel eens langs en vragen dan belangstellend: "Is er al honing geslingerd?" De kinderen van de laagste klassen praten wel eens over: "Honing maken". Maar de ouderen gebruiken het juiste werkwoord slingeren.

De kinderen staan op een flinke afstand in de schaduw; de kleintjes, nog maar pas op school, achter een groep heesters en in de schaduw. Een paar flinke jongens uit de hoogste klasse assisteren me. De een mag de ontvolkte raten in een lege broedkamer hangen en een ander moet daarbij even een zak oplichten en dan weer direct die broedkamer afdekken. Natuurlijk staat die broedkamer ook in de schaduw. Dat is altijd een hele onderscheiding te mogen helpen. Ten aanschouwe van je schoolmakkers daar gemaskerd te midden van de wildvliegende bijen heen en weer te lopen om de afgeschudde raten van den meester over te durven en te mogen nemen. Maar ik weet drommels goed, wien ik daarvoor wèl en wien ik niet moet hebben. Onder die arbeid door wisselen de klassen, want er kunnen hoogstens een 70 kinderen betrekkelijk veilig toekijken. Ik haal zo vlug mogelijk de te slingeren raten uit de kasten, en de oogst groeit. Maar ook het aantal wild rondvliegende bijen. Gelukkig, dat de kinderen op een eerbiedige afstand staan, in de donkere schaduw van zware linde en kastanje, rechts van me. Links van me ligt de speelplaats in volle zon. Daardoor staan de kinderen betrekkelijk veilig. Maar 't is maar betrekkelijk, want natuurlijk gebeurt het wel eens, dat er eentje een prik krijgt. Daar is op gerekend. De patiënt moet zo vlug mogelijk de school in en de steek wordt met ammonia gewassen.

De afgehaalde vracht wordt door enige flinke jongens, onder mijn toezicht natuurlijk, naar de gymnastiekzaal gedragen. Wat zijn ze verwonderd over de geweldige vracht van die bakken. En de klassen gaan dien middag verder aan hun gewone arbeid. Ze hadden gedacht, zo meteen van die lekkere honing te proeven, maar er is een wat opgewonden stemming onder de kinderen. Al die emotie van die driftig rondgonzende bijen, de - al is 't maar een enkel - angstkreetjes van vriendjes of vriendinnetjes, die een bij in 't haar kregen of die werkelijk gestoken werden. Neen, 't is maar beter, om nu maar rustig in de klas te gaan werken. Arbeiden is ook zoet.

Maar de volgende dag, dan komen de kinderen, twee klassen tegelijk, in de gymnastiekzaal, waar de slinger en alles wat er bij hoort, al klaar staat. Drie lange banken vormen de drie zijden van het vierkant, en midden in de ontbrekende vierde staat de slinger. Klas voor klas neemt plaats en al werkende vertel ik wat ik doe, en waarom ik het doe. Dan hebben oren en ogen wat te doen en houd ik de mondjes beter dicht. Bij de kleintjes zijn het wat beter en minder goed geplaatste aardigheden en opmerkingen. Bij de ouderen kan men wel behoorlijk laten zien, wat er nu eigenlijk gebeurt. Ik haal de witte zegeltjes van de raten en de donkere honing komt te voorschijn. Ja, de bijen hadden die honing fijn bewaard in gesloten celletjes. Als moeder jam maakt, sluit ze ook de flessen luchtdicht af met vetpapier, of met een andere sluiting. Dan bederft de jam niet. Zo doet ze ook met augurkjes en uitjes en andere inmaak. En zo doen de bijen met de honing.
Zonder zegeltje zou de honing in de potjes bederven. Moeten ze later van de honing gebruiken, dan bijten ze de zegeltjes er weer af. Maar ze breken nooit meer cellen aan, dan ze nodig hebben. Natuurlijk om het bederven te vermijden. Maar ik moet alle honing tegelijk hebben. Ik haal alle zegeltjes er af. Dat noemen we ontzegelen. En ik geef meteen een taallesje, want ik wijs op woorden als: ontkleden, ontkurken, ontgrendelen, ontbladeren, ontbolsteren, enz. waar ont ook betekent a f = weg. En natuurlijk heet zo'n vork ontzegelvork.

Intussen werk ik door, plaats drie ramen in de slinger en terwijl ik draai, groeit de spanning. Ik heb voor de klas binnenkwam al een paar raten geslingerd, en nu deze drie raten geslingerd zijn, kan ik bij 't openen van de snijkraan een flinke honingstroom verwachten.
Daar was 't wachten op, en, - op 't proeven. Dat is gauwer gezegd dan gedaan met een goeie zeventig kinderen tegelijk. Een enkele mag even likken en de anderen, ja die moeten maar wachten tot morgen. "Of kunnen jullie vlug achter elkaar aan even van een bordje likken met je likkepot? Vooruit dan maar!"

Maar de volgende dag! Als de flesjes met gezeefde honing klaar staan! Dan mag elk een sneetje brood of een beschuit meenemen van huis. En de juffrouwen en de meesters tracteren. Dat is me een feest! Er zijn wel enkelen, die een dubbele boterham meenemen, maar gelukkig zijn 't er maar enkelen. Ofschoon de anderen nu ook niet bepaald het kleinste sneetje hebben uitgezocht. Geen wonder!
Nu begrijpt ge ook, waarom kinderen, die reeds van school zijn, nog wel eens aanlopen. Niet, dat ze met een beschuitje aankomen. Neen hoor, dat zouden ze veel te kinderachtig vinden. Maar als ze informeren, hoeveel pond de opbrengst is, dan laat ik ze de oogst zien, en ze weten altijd heel nauwkeurig, of er meer of minder is dan de laatste keer, toen zij 't oogstfeest meemaakten. Als ik betwijfel, of ze de smaak nog kennen, of opmerk, dat het wel mogelijk is, dat deze honing wel eens lekkerder kan zijn dan die van 't vorige jaar, dan willen ze dat wel eens onderzoeken.

Na 't slingeren en 't voeren worden de raampjes, die we voor de winter moeten opbergen, schoongemaakt en gezwaveld. Een nuttige les voor de kinderen, ze vormen een practische ontsmettings- en zuiveringsdienst. Raten, die te oud worden, of waarmee een niet te herstellen ongeluk gebeurd is, worden apart gezet. We laten ze enige tijd staan, tot de wasmot zich behoorlijk te goed heeft gedaan. Als de dikke larven uit haar rechte gangen gelicht kunnen worden, vinden we ook allicht enkele poppen; en een paar wasmotjes lopen er schichtig vlug over de raten. Ook bij dit insect vinden we dus de gedaanteverwisseling. We herinneren aan de kleermot, aan de tapijtmot, waarvan de larven in pelswerk, wollen kleding en wollen tapijten haar vernielende arbeid verrichten, terwijl ze haar best doen om te groeien.
En we herinneren meteen aan onze zuiveringsdienst met zwaveldamp.

Dan worden de raten in stukjes gesneden (de afgekeurde natuurlijk) en ze gaan in de wassmelter. Dat vinden de kinderen altijd weer aardig, dat je uit dat regelmatige bouwwerk de gele was smelt, die als een laag vet op het water drijft en dan ook stolt als vet. Was is ook een dierlijk vet, bijen- , was althans. De stuifmeelklompjes blijven in de celletjes achter. En vreemd, als je mooie, gele stukjes raat smelt, zo van die gedeelten, waar nog nooit broed in gezeten heeft, dan vind je niets terug. Dan verdwijnt alles als was. Maar gooi je van die donkerbruine stukjes op de zeef, dan loopt er wel was uit, maar toch blijven de celletjes staan. Ja, en waardoor gebeurt dat nu juist bij die bruine cellen? Daar heeft broed in gezeten, d.w.z. daarin heeft een larve zich ingesponnen in een dun omhulsel, waarvan je de taaie, dunne draden duidelijk merkt, als je broed ontdekselt. Dat omhulsel wordt door haar bewoonster stevig tegen de celwand gedrukt. Toen de bij de cel verliet, bleef dat weefsel achter. Zo zitten in elke cel van die donkerbruine raat enige poppenkleedjes tegen de wand vastgeplakt. En nu de was, die tussen de kleedjes van de verschillende cellen zat, gesmolten is, blijven de achtergelaten poppenomhulsels nog in hun houding staan.

Van onze bijenwas, de echte was, maken we een flesje gele boenwas, door bijvoeging van terpentijn. Nemen we rode terpentijn, dan verkrijgen we de rode boenwas. En om te proberen of het echte was is, mogen de kinderen hun bank in de was zetten. Ze werken als ijverige huismoeders en vlijtige huisknechten. Elk wil haar/zijn bank het mooist hebben en telkens word ik geroepen om uit te maken, welke bank het mooiste glimt. De volgende dag komen al enkelen vragen, of ze een beetje van die fijne boenwas mee naar huis mogen nemen. Deze heeft een eigen kastje, een ander een naaidoos, een derde wil 't kastje van moeder eens onder handen nemen. En ik stel ze daartoe graag in de gelegenheid. Sommige jongens willen wel graag een stukje was, om hun bogentouw (touw van de vlieger) te wassen. Ja, ja, dan heb ik een drukke nering. Maar onder 't waswrijven en onder 't wassen van het touw denken de meisjes en jongens misschien nog wel eens aan mij en aan de school. En dat vind ik wel goed, niet uit ijdelheid, maar omdat ik weet, dat er een band is tussen hen en de school.

Was smelt en stolt, was is een soort vet, dat gemaakt wordt door de bijen. (Hoe? dat kan ik de jeugd niet vertellen. Ziet gij, lezer, kans te vertellen, hoe 't varken de reuzel fabriceert, of een walvis de traan?) We zullen er eens een kaarsje van maken. Misschien ligt er in de natuurkundekast een reageerbuisje, dat van onderen gebroken is en anders, nu dan stoot ik er een gat in. (Een tube van asperin kan ook dienst doen.) 't Gat stop ik weer dicht met stopverf of met een stukje klei, waarin ik meteen een paar draden breikatoen steek. Die draai ik omelkaar, alsof 't een touwtje moet worden. Het buisje zet ik rechtstandig in een klem, het draadje trek ik strak en maak dat vast ± een d.m. boven de opening van de reageerbuis. Een flinke jongen kan 't ook vasthouden, maar dan blijft de draad te veel in beweging, en komt niet in 't midden van de kaars. Nu giet ik voor zichtig de gesmolten was in 't glazen buisje. De katoenen pit komt netjes in 't midden. Enige minuten wachten en de was stolt en... krimpt. Ook een ontdekking, koude was heeft minder ruimte nodig dan gesmolten was. Nu, dan maar, weer bijvullen. Eindelijk is de was gestold, 't buisje is koud en anders houden we 't nog even in koud water. Hadden we nu 't kaarsje er maar uit. Het brokje klei of stopverf wordt weggenomen en de draad komt ook daar vrij. Even het glaasje in warm water en... we draaien de kaars gemakkelijk uit haar vorm.
Aan 't boveneinde snijden we een puntje, dat heeft een echte kaars ook. En meteen neem ik de gelegenheid te baat om het door 't water nat geworden katoentje af te knippen. Dan zet ik de kaars rechtop, 'k steek een lucifer aan, en... zou ze het doen? Ja hoor, daar komt een geelachtig klein vlammetje, dat allengs groeit en blijft branden, terwijl de was afsmelt.
't is een kaars, een waskaars, geen vetkaars, geen stearine- en ook geen paraffinekaars, maar een echte ouderwetse waskaars. 'k Haal een paar platen of afbeeldingen in eer boek van oude luchters en kronen met waskaarsen, interieurs van middeleeuwse kerken, kloosters en kastelen. Ja, zo komen we zelfs met onze bijen in de geschiedenis terecht. Niet in de geschiedenis van de oorlogen, maar in de beschavingsgeschiedenis, met een mooi woord: cultuur-historie.
(Misschien hebben de kinderen wel eens bloemen, vruchten of beeldjes van was gezien, misschien vertelt ge later nog wel eens, hoe de Javaanse vrouwen was gebruiken bij 't batikken.)

En nu we toch eenmaal terug zijn in die voorbije tijden, vertel ik de klas meteen, dat honing het enige zoetmiddel was; suiker was er niet of niet te betalen. Want die kwam uit Indië, waarvan men niet eens wist, waar het lag. En honing was hier, in elk dorp bijna, in geheel Europa. 'k Meen wel eens gelezen te hebben, dat in de 13de eeuw een pond suiker te Londen f 12.kostte. Dat was me een bedrag voor die tijd. Wat kon je daar al niet voor kopen! Daar moest je zeker enige maanden voor werken. Maar je haalde de suiker dan ook in de apotheek van die tijd.

* * *

Gepaste en nuttige kundigheden moeten we de kinderen aanleren volgens artikel zoveel van de wet op het lager onderwijs, en ons onderwijs wordt onder 't aanleren daarvan dienstbaar gemaakt aan de verstandelijke en zedelijke vorming der kinderen.
Daaronder verstaan we ook alles, wat ge hier hebt gelezen. - Waar we kunnen, brengen we de poëzie in het schoolleven. Elk doet dat op zijn wijze. Ik doe het graag, en ook op de hierboven geschetste manier. Niet elk onderwerp leent zich hier even goed toe. Naar mijn mening leent zich het leren kennen van het bijenleven daartoe al heel bijzonder, vooral voor 't jonge, ontvankelijke gemoed van het kind.

* * *

Gij echte ervaren iemker, die mijn geschrijf tot hiertoe, hoop ik, hebt gelezen, zult misschien kritiek hebben op mijn kwaliteiten als imker. Misschien heb ik zelfs enkele zaken uit het bijenleven niet precies goed, niet wetenschappelijk juist, weer gegeven, of niet zoals een ervaren vakman dat kan en weet. En zeer zeker ben ik onvolledig geweest. Graag erken ik mijn tekortkomingen, maar... tot mijn verontschuldiging en rechtvaardiging zij 't mij vergund U te zeggen, dat ik niet bedoelde te geven een cursus in bijenteelt voor iemkers, maar probeerde te schetsen, hoe ik de belangstelling bij de jeugd probeer te wekken en levendig te houden voor het bijzonder interessante leven der bijen, dat ook U zowel als mij boeit.

's-Gravenhage
G. Popken