Ingezonden.


Warme en koude bouw.
In het Juli-nummer van Uw tijdschrift vind ik een artikel van dhr. v.d. Flier. Ik heb daaruit opgemaakt, dat in mijn artikel in no. 5 blz. 110 enige opmerkingen rechtgezet moeten worden. Intussen zijn ook zulke binnengekomen van anderen, zelfs uit Engeland, waaruit op verheugende wijze de belangstelling voor dit onderwerp blijkt. Ik mag daaruit vaststellen, dat mijn bijdrage over iets geheel onbekends gaat. Wanneer Gerstung geweten had wat in het artikel voorkomt, dan zou hij zich zeker anders hebben uitgedrukt dan Mr. v.d. Flier aanhaalt. Er zijn nog zovele belangrijke vragen in de bijenteelt op te lossen, dat het geen kwaad kan wanneer de mening bekend wordt, welke dhr. Joustra in zijn onderschrift vermeldt. Ter zake:
Of men het nu met mijn bewering eens is of niet, het neemt niet weg, dat er aandacht aan zal moeten worden geschonken. Eveneens aan datgene, wat ik met betrekking op de raamrichting bekend maakte.
Geen enkel verstandig mens kan echter aannemen, dat nu alle imkers in Nederland van hun mooie Simplexkasten brandhout moeten gaan maken en met spoed tot de warmbouw moeten overgaan. Niettegenstaande dat blijft echter toch mijn regel: de imker mag, wanneer hij op natuurlijke wijze wil imkeren, geen zuivere koude bouw dulden.
Hoewel de bijen zich goed aanpassen, zal men toch niet onopgemerkt mogen laten, wat 70 natuurvolken ons te zien hebben gegeven. Het is helaas toch zo, dat de imker op al te lichtvaardige wijze bekwaamheid en wetenschappelijke uitspraken laat gelden, welke door de natuurlijke verhoudingen van in het wild levende volken op geen enkele wijze bevestigd worden. Alleen voor deze gold en geldt mijn betoog.

Wie een beetje nadenkt zal aan de hand van dit artikel niet het kind met het badwater uitwerpen, maar trachten er achter te komen of en hoe men er profijt van trekken kan. Dat kan echter niet door debatteren alleen geschieden, maar door jarenlange ondervinding. Een voorbeeld: Ik heb bij wijze van proef een kast van 80 c.m. lengte gemaakt en aan de ene bovenkant, in het bovenste derde gedeelte, een vlieggat gemaakt. Deze smalle ruimte van 22 c.m. breedte en 20 c.m. hoogte werd met raten in warmbouwstelling uitgerust. Een daarin gebracht volk overwinterde 1928-'29 bij vaak -31°C. uitstekend en bezat in het voorjaar van '29 nog bijna de gehele wintervoorraad, niettegenstaande 20 van die kleine raten daarin waren en door de koningin met eieren belegd werden. Deze proef bewijst positief, dat de regel koudebouw-liggend raam, warmbouw-hoog raam niet doorslaggevend is. Nog eens! Wanneer de lezer van dit tijdschrift wist hoeveel volken in de winter 1928-'29 in Duitsland verhongerd zijn, hoewel of beter omdat ze op koude bouw in liggende ramen zaten, zullen ze misschien hier wel over gaan nadenken.

Ik ben lang genoeg (1923-'24) in Holland geweest om over de daar gevoerde imkerij een overzicht te hebben en men kan mij dus geen onbekendheid verwijten. Wanneer alle kasten met warmbouwstelling der raten een hoog vlieggat en op de goede plaats aangebracht bezaten, dan is dat de beste verzekering tegen verlies.
In Holland vindt men nog minder dan bij ons geheel zuiverrassige bijenstanden. In Duitsland gebeurt thans, hetgeen "Die Deutsche Biene" 20 jaar lang heeft gepreekt, hoewel echter zonder de rechten van den beginner in verdrukking te brengen.
Nog een voorbeeld: Ik liet een volk van de heide komen en gooide het in 1937 in Sept. op kunstraten, welke door flink voederen ook uitgebouwd werden. Dit volk - volgens zijn afstamming een uitgesproken zwermvolk - werd opgesteld, zoals de volken in het wild ons te zien geven. Het resultaat 1938 was slechts 1 voorzwerm op 10 Juli, slechts een handjevol darren, slechts 3 koninginnecellen, welke na het aftrekken van de voorzwerm afgebeten werden. Ieder lezer kan daar zijn eigen gevolgtrekking uit maken. Hier Theorie, daar praktijk in natura.

H. REINARZ.

Naschrift Red. Even willen wij toch een opmerking maken en wel deze. Bij warmbouw en lage ramen blijft de kans bestaan, dat volken bij voldoende wintervoorraad overigens, bij een langdurige winter het contact met het voedsel verliezen. In veel mindere mate is dit het geval bij volken op koude bouw en zo goed als nooit bij volken met hoge ramen. De kundige schrijver zal dit toch ook wel meermalen hebben ervaren. Of de temperatuur een aantal malen zeer laag is, heeft, zoals trouwens uit de ervaringen van dhr. R. blijkt, niet veel invloed hierop.
RED.


Antwoord van Mr. v.d. Flier.
Gaarne maak ik van de gelegenheid mij door den Redacteur geboden gebruik om enige opmerkingen op het bovenstaande te laten volgen.
Wanneer ik door het citaat uit Dr. Gerstungs boek de indruk heb gewekt als zou ik de betekenis der waarnemingen van den Heer R. willen verkleinen, zo zou mij dit spijten en neem ik dat gaarne terug.
Mijn bedoeling toch was geen andere dan om die imkers en zouden er zulke niet zijn? die door de zonder enige restrictie gegeven uitspraak: "De imker mag, wanneer hij op natuurlijke wijze wil imkeren, geen zuivere koude bouw dulden", in twijfel waren gebracht of zij niet goed zouden doen hun Simplex-kasten met koude bouw voor andere met warme in te ruilen, gerust te stellen en van onberaden handelingen terug te houden.

Tot mijn genoegen zie ik nu, dat de S. dit ook niet wil. Intussen zou het gevolg geven aan deze besliste uitspraak toch hiertoe moeten leiden.
Allerminst zou ik iets willen afdoen van de betekenis zijner waarnemingen en proeven, maar wel vragen met het trekken van conclusies voorzichtig te zijn. De litteratuur en ervaring bewijzen toch, dat destijds met stelligheid gegeven conclusies later teruggenomen moesten worden of althans sterk aan het wankelen werden gebracht (om iets te noemen: kweken van koninginnen in zeer kleine kastjes als van Graze, verbod van inteelt, de met gerucht aanbevolen Amerikaanse bij enz. enz.)
Zeker ware het goed, indien naast het M.S. met populaire inhoud een wetenschappelijk bijvoegsel gegeven werd, waarin theoretische vragen, waarnemingen enz. werden besproken. Maar zolang dit het geval niet is, moge wie hierover schrijft denken ook aan die lezers, die, niet kritisch geschoold, mogelijk er door in de war zouden komen.
Met de door hem gestelde regel, dat wij "op natuurlijke wijze" moeten imkeren, ben ik het geheel eens, echter met deze beperking: voor zover onze bedrijfswijze het toelaat. Wie geheel naar de natuur wil imkeren, zou zijn zwermen in een holle boom of aan een daklijst of tak moeten zien onder te brengen of tot de Klotz-beute terugkeren Een volk huisvesten in een kist, wasplaten te laten uitbouwen met daarop afgedrukte celwand in n.b. langwerpig vierkante ramen met rechte hoeken(!), het is alles een niet geringe afwijking van de natuurlijke levenswijze der bijen.
Over wat in Duitsland in 1928-'29 voorviel kan ik niet oordelen, maar ik weiger vooralsnog te geloven, dat ten onzent ook maar één volk verhongerd is uitsluitend omdat het op koude bouw werd overwinterd. De oorzaak kan naar mijn overtuiging geen andere zijn dan onvoldoende, niet ter rechter plaatse of in goede toestand bewaarde voedselvoorraad.
Mr. A. VAN DER FLIER.


Koude of warme bouw?
Door het artikel van den Heer v.d. Flier in het Juli-nummer wordt nog eens de aandacht gevestigd op het stukje van den Heer Reinarz in ons Groentje van Mei. Dit stukje zal door tal van imkers voor kennisgeving aangenomen zijn geweest en nu nogmaals zijn bestudeerd.
De Heer R. komt tot 3 regels:
1. de bijen bouwen van Oost naar West.
2. zij bouwen hun raten in de richting Noord-Zuid, en 3. de warme bouw zou hun "natuurbouw" zijn.
Wij bezondigen ons zeker allen aan de eerste regel, want als een zwerm in een hoek van een kast gaat hangen en bouwen, werken wij de bijen naar het midden, door omhangen van raampjes. Is deze regel ook niet tegen de bolvormige groei van de bijentros?

Welke van de beide andere regels overheerst wordt in het midden gelaten, want als men de bijen in de glazen stolp de vrije hand laat, kunnen deze beide regels niet elkaar in botsing komen, maar de Heer R. zegt de raten zullen Noord-Zuid loopen, er is dan evenveel kans op warme als op koude bouw.

De aanwending van warme of koude bouw is tegenwoordig veelal afhankelijk van het kasten-systeem, n.l. behandeling van boven, die meestal koude bouw geeft en de behandeling van de achterzijde, welke zich meer voor de warme bouw leent. Waar men zijn kasten afzonderlijk opstelt en dus bovenbehandeling kan toepassen, zal men dus meestal koude bouw aantreffen en in landen waar de paviljoens worden gevonden (Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland) vindt men meer warme bouw. En toch komen er in deze landen ook bijenziekten voor, want de ziektebestrijding is daar zeer uitgebreid, hetgeen weer een gevolg is van de noodzaak.
Volgens R. zou het oerinstinct dus de warme bouw zijn en de koude bouw ons "door de wetenschap zijn opgedrongen". Mag ik even een paar schrijvers aanhalen, die vóór de wetenschap zich met de bijenteelt ging bezighouden, over dit onderwerp iets mededeelden?

Ik begin met Columella, een Romeins schrijver, die in de eerste jaren van onze jaartelling leefde. Deze beschrijft de honingoogst en zegt dan: "Hangen de raten in de lengte" en "hangen zij echter dwars aan het deksel". Dit vereiste verschillende messen om de raten af te snijden. Verder raadt hij aan: "Hebben de behandelde kasten bij het vlieggat dwars hangende raten, dan moet men de kasten omkeren, zodat de achterzijde vliegzijde wordt". (Overgenomen uit het Archif für Bienenkunde van Armbruster.)
Pastor Schirach uit Saksen schrijft in 1766, dat hij zijn bijen wastafels als voorbouw geeft en liever warm dan koud laat bouwen. Hij vermeldt ook nog: Men heeft opgemerkt, dat hoe meer verward een volk bouwt, hoe beter soort bij het is.
Freiherr von Ehrenfels (1767-1843), een groot-imker uit Oostenrijk, die een 1000-tal bijenvolken in deelbare korven bezat (vlieggat onderin) was een tegenstander van al wat tegen de natuur der bijen was. Hij was tegen de methode van Schirach, die naar aanleiding van de werken van Swammerdam de bijenvolken door afleggers vermeerderde. Hij legde vooral veel gewicht aan de inwintering, dit moest, volgens hem, het meesterstuk van den imker zijn. Hij schrijft:
"De richting van de wastafels is steeds, indien geen aanleiding tot een andere aanwezig is met de scherpe en niet met de brede kant naar het vlieggat. De bijen behouden daardoor vrije toegang tussen alle wastafels en kunnen zonder omweg hier of daarheen. Ook is deze bouw daarom natuurlijker, omdat de stek in de beste verbinding met de buitenlucht blijft en het volk in druiventrosvorm tussen de verschillende raten beter contact met elkaar houdt, waarop het met de inwintering alleen aankomt".
Korven die toevallig warme bouw hadden, duldde hij niet, hij maakte er koude bouw van, door de korven een kwartslag te draaien en een nieuw vlieggat te snijden.
De man, die de losse bouw meer gemeengoed heeft gemaakt, Pfarrer Dzierzon (1811-1906) heeft zijn kasten zodanig met latjes, later raampjes voorzien, dat hij met koude bouw imkerde.
Wij mogen dus wel aannemen, dat de bijen altijd wel naar eigen keus bouwden. Ik geloof niet, dat bij onze kasten, met het vlieggat onderin, de stand der ramen veel invloed zal uitoefenen op de temperatuur in de kast.
Jekavé.