Waarom houdt gij bijen?


Bijen zijn wild. Daarom houden we bijen. Het is een oerinstinct, dat we volgen. We maken er een sport van.

Weer gaf "Gleanings" mij de suggestie. In het Octobernummer '37 van dit bekende Amerikaanse tijdschrift stelt Grant D. Morse, die mij echter niet bekend is, deze vraag. Hij begint met te vertellen, dat die vraag hemzelf gesteld was, maar dat hij niet dadelijk een antwoord had weten te geven. De steller van de vraag had het hem echter gemakkelijk gemaakt door er dadelijk op te laten volgen: "Men zegt dat bijen zo interessant zijn"; en daarop was hij doorgegaan. Maar op de duur bevredigde hem dat antwoord niet. Natuurlijk zijn bijen interessant - maar waarom zijn ze interessant? Zo had de vraag gesteld moeten worden. En op deze vraag kwam hij tot dit antwoord - dat mij daarom zo trof, omdat ik het zelf, nog niet lang geleden, gegeven had aan iemand, die mij diezelfde vraag stelde - "Omdat ze wild zijn". Zijn motivering laat ik daar. Het zou de moeite niet waard zijn U dit alles mee te delen, wanneer ik mijn eigen motivering niet gevonden had.

Bijen kunnen om verschillende redenen interessant genoemd worden. Bijen zijn alleen reeds interessant, omdat het insecten zijn. Hun bouw wijkt af van de overige huisdieren, die we om ons heen gewend zijn. Men kan zich geen grotere tegenstelling denken - en dat niet zozeer vanwege hun uiterlijke verschijning, als wel vanwege de inwendige bouw, de verschillende organen en hun functies: de maag en de spijsverteringsorganen, het hart en de bloedsomloop, de geslachtsorganen en de manier, waarop ze zich voortplanten, de zintuigen en het hele zenuwstelsel, ze functioneren anders, dan bij de vogels en de zoogdieren.

Interessante verhandelingen zouden over elk van deze onderwerpen gehouden kunnen worden. Uren lang zou men een aandachtig gehoor daarmede bezig kunnen houden - maar geen gehoor van bijenhouders, ten minste niet in hun kwaliteit van bijenhouder. Hoe boeiend het ook mag zijn zich te verdiepen in dit wonder der natuur, er is niet één bijenhouder die uit dit interesse zijn bijen houdt. Het is natuurlijk mogelijk, dat een bijenhouder tegelijk geboeid wordt door de levende natuur, maar geloof niet, dat hij omdat hij natuurvriend was, bijenhouder geworden is. Het zijn twee kwaliteiten, die naast elkaar kunnen bestaan in denzelfden persoon, maar die - het is verwonderlijk het te zeggen - niets met elkaar te maken hebben. Sterker nog - ze gaan tegen elkaar in, we zouden zeggen: ze sluiten elkaar uit, maar bij het wonder "mens" is niets onmogelijk.

Laten we eerlijk zijn en bekennen, dat dit alles den gemiddelden bijenhouder maar matig interesseert. Laten we hem er niet minder om achten, hij kan een rasbijenhouder zijn. Het is nu eenmaal zijn vak niet. Hij kan er niets mee aanvangen. Hij heeft het ook niet nodig voor zijn vak. Natuurlijk moet hij veel weten van de bijen. Hij moet hun levensuitingen, hun levensbehoeften, hun levensgewoonten kennen - maar alleen om zijn voordeel ermee te doen, om ze aan zijn belangen dienstbaar te maken, om wat te kunnen halen van de bijen. Het interesseert hem als bijenhouder maar matig, dat het zulke interessante insecten zijn.

Bijen zijn ook interessant, omdat het nuttige insecten zijn. Ze gaan van bloem tot bloem om stuifmeel te verzamelen en de nectar te puren diep uit de bloemkelk. Dit stuifmeel en de nectar, die ze nog verwerken tot honing, moeten dienen tot voedsel voor henzelf en voor hun broed. Maar ondertussen brengen ze, gaande van bloem tot bloem, het stuifmeel van de ene bloem over op de andere. Dus doende vervullen ze, ongewild, een bemiddelende rol bij de bevruchting van onze ooftbomen en van de landbouwgewassen, die op zogenaamde kruisbestuiving zijn aangewezen. En de honing die ze opleggen voor zich en hun broed is een kostelijk voedsel ook voor den mens honing is niet alleen een voedingsmiddel, honing is ook een genotmiddel, versterkend en een geneesmiddel tevens.

Interessante beschouwingen zouden ook over dit onderwerp, het nut der bijen, gehouden kunnen worden. Zonder de bijen zou de plantenwereld er binnen korte tijd heel anders uitzien. De kleurige bloemen, die nu ons oog verrukken, zouden de velden niet langer tooien. Onze ooftbomen en tal van landbouwgewassen zouden nog slechts bij name bekend zijn. Honing zou niet langer gewonnen worden, en wat dit voor de volkshuishouding betekent, zouden de millioenen en millioenen kilogrammen kunnen leren, die jaarlijks over de hele aardbodem worden geproduceerd en ook geconsumeerd.

Het is duidelijk, de bijenhouder oefent een bedrijf uit, dat maatschappelijk van het allergrootste belang is - maar het zou dwaas zijn te veronderstellen, dat de bijenhouder daarom zijn bijen houdt. Het zou te altruïstisch gedacht zijn.
We moeten eerlijk zijn en bekennen, dat ook dit den gemiddelden bijenhouder niet zo erg interesseert. Anderen gaat het aan, den ooftbouwer gaat het aan, den landbouwer en verder het grote publiek. Het is een openbaar belang bij uitnemendheid. Voor den bijenhouder komt het er in dit verband alleen maar op aan of het houden van bijen hem wat oplevert, of er wat te halen is van de bijen - en dat is over het algemeen niet veel. Wie intelligent genoeg is om zijn brood te verdienen met het houden van bijen, zou het evengoed kunnen op een andere manier. Toch werpen velen zich met groot enthousiasme op het houden van bijen. Daar moet iets specifieks gelegen zijn in liet houden van bijen!

Het is niet moeilijk dit te ontdekken. We hebben alleen maar af te rekenen met een misverstand. Men heeft de bijen ingedeeld bij de huisdieren. Ten onrechte. Men zou nog eerder de zijderups, naast de bij het enige insect, dat voor de volkshuishouding van belang is, een huisdier kunnen noemen. Men kan bijen niet houden, zoals men koeien, varkens, schapen, kippen, eenden of ganzen, ook zijderupsen houdt, omdat men ze geen voedsel geven kan, dat ze omzetten in het product, dat men begeert. Een koe zet het voedsel, dat men haar geeft, om in melk, het varken in spek, het schaap in wol, kippen, eenden en ganzen in eieren, afgezien van het vlees, dat ze ook nog opleveren. Maar een bij zet de suiker, het enige voedsel dat men haar geven kan, niet om in honing. De suiker, die de bij tot zich neemt en opbergt, als was het honing, blijft suiker. Men kan bijen op suiker alleen in het leven houden.

Honing is een hemelse gave. De bloemen scheiden de nectar af. De bijen verzamelen de nectar en maken er honing van. Maar de hemel moet het begunstigen. De zon moet schijnen zal de nectar vloeien, en de elementen beïnvloeden het gedijen der bijen ten allen tijde. Een koe geeft melk het hele jaar door, een varken wordt in zijn hok ook bij slecht weer vet, kippen, eenden en ganzen leggen ook dan nog hun eieren, maar de honingpot blijft leeg, onherroepelijk leeg, wanneer de hemel het niet begunstigt. Het is dwaas bijen huisdieren te noemen. Wie koeien, varkens, schapen, kippen, eenden of ganzen houdt, heeft het product, waar het om gaat, om zo te zeggen in zijn hand, wie bijen houdt, moet het afwachten. Hij is afhankelijk van factoren, die hij niet in de hand heeft. Hij is als de jager die achter het wild aanloopt.
Bijen zijn wild. Ze zijn nog even wild als voor zoveel tienduizenden van jaren, toen ze voor het eerst opdoken binnen de gezichtskring van den mens. Wanneer men aan die eerste tijden terugdenkt, toen de bijen nog huisden in de holle bomen van het Europese oerwoud en daarnaast een moderne bijenstand stelt, dan lijkt dit vreemd. Maar wanneer men het zuiver handwerksmatige wegdenkt en de bijen neemt, zoals ze zijn, dóórdringt tot hun eigen manier van leven, dan komt men voor feiten te staan, die nog even onveranderlijk bestaan als toen en waaraan men nog niets heeft kunnen veranderen. Men heeft de bij nog niet weten te temmen.

Maar dat is het nu juist, wat de bij voor velen zo interessant maakt, wat hen drijft tot het houden van bijen. Het is dat, wat het houden van bijen onderscheidt van het houden van huisdieren. Zeer zeker, wij zijn cultuurmensen geworden. Ons leven gaat langs veiliger banen. Ons kwelt niet meer de onzekerheid omtrent het eerste, het allernoodzakelijkste levensonderhoud. Maar nog leven in ons de primitieve instincten van den jager, van den visser en van den bijker, die de wouden introk, onzeker van wat hij mee thuis zou brengen. En het is een genot aan deze instincten toe te geven, al is het maar bij tijden, bij wijze van ontspanning, als spel, liever nog bij wijze van sport.

Bijenhouden is een sport.
Daar zit iets zeer wisselvalligs in het houden van bijen, maar daardoor zit er spanning in. Het is winnen of verliezen. Het is spel. Maar het is niet enkel spel. Er kan wat aan gedaan worden. Er kan aan gewerkt worden. Dit is het wat het kansspel maakt tot een sport.
Er zal wel aan gewerkt moèten worden in de tegenwoordige tijd. De tijden van het Europese oerwoud zijn voorbij. Een jager moet zijn jacht immers ook verzorgen. Deed hij het niet, dan zou er spoedig niets meer te bejagen zijn. Hij moet daarbij oordeelkundig te werk gaan. Hij moet rekening houden met de levensgewoonten van het wild. Op dezelfde manier moet de bijenhouder de levensgewoonten kennen van de bij, wil hij met verstand van zaken te werk gaan en met succes kunnen ingrijpen, opdat er ook voor hem wat te halen is.
Het zijn van die eenvoudige dingen. Den leek klinken ze misschien als een wonder in de oren, maar de man van het vak is er volkomen mee vertrouwd. Hij weet om te beginnen, dat een bij op zichzelf niet kan bestaan, geen zelfstandig leven leiden kan; dat alleen een bijenvolk in z'n geheel, met de altijd wisselende schare van verschillende wezens, van verschillend geslacht, van verschillende leeftijd en met verschillende functies, niet alleen naar het geslacht, maar ook naar de leeftijd, in leven blijven kan, een bestaanseenheid vormt. Het is een steeds wisselende schaar, wisselend naar de jaargetijden, maar niet zo maar, willekeurig samengevoegd, integendeel, samengegroeid, een organisch geheel vormend, zodanig, dat niet alleen het ene geslacht, maar ook de ene generatie de andere nodig heeft, over en weer, ook als ze volwassen is. Een koningin is altijd nodig, darren slechts een tijdlang, maar een bepaalde omvang van het broednest veronderstelt altijd een overeenkomstig aantal voedsterbijen en deze samen veronderstellen weer een overeenkomstig aantal haalbijen.

De bijenhouder weet, dat hij deze verhouding niet verstoren mag. Toch zou hij ze graag verstoren. Hij heeft veel haalbijen nodig, naar verhouding veel meer haalbijen, dan voedsterbijen. Maar het een sluit het ander uit: veel haalbijen veronderstellen veel voedsterbijen. Het volk wordt dan te rijk aan jonge bijen. Dit geeft zwermen en de kans op winst is verkeken. En nu is het een kunststuk ervoor te zorgen, dat zo'n volk toch z'n bijen houdt, een eenheid blijft, liefst niet zwermen gaat. Vele kunstgrepen worden hiervoor aanbevolen, de ene nog listiger bedacht dan de andere, helaas vaak ingaand tegen de natuur van de bij. Het veiligst gaat hij, die het gooit over een andere boeg, zorgt dat hij volken heeft, die hoewel volkrijk, al is het niet overvolkrijk, toch niet zwermen gaan, zelfverzorgers, zoals men ze noemt, zwermtrage volken, zoals men ze ook wel noemt, beter zou men zeggen zwermtrage koninginnen.

Want dit mag de bijenhouder nooit uit het oog verliezen, dat de koningin eigenlijk het volk betekent. Het is niet genoeg, dat men een bijenvolk als een organisch geheel, als een bestaanseenheid heeft leren zien, dat men het weet te vergelijken met een staat met een koningin aan het hoofd of met een familie onder moederrecht of dat men een bijenvolk kortweg een bij weet te noemen - men moet niet langer van bijen spreken, slechts van koninginnen. Want op de koningin alleen komt het aan. Haar eigenschappen draagt ze over op haar zonen en op haar dochteren, de goede en de slechte. Zeg liever de gewenste en de ongewenste - haar zwermlust en haar zwermtraagheid. Men bereikt dit slechts door selectie. Men komt er niet zonder rationele koninginneteelt.

Maar niet alleen, dat men een bijenvolk als een eenheid moet zien, ook de ratenbouw hoort erbij. Men kan zich een bijenvolk eigenlijk niet zonder denken. Vaste banden verbinden het bijenvolk met de ratenbouw en met de woning, waarin het gehuisvest is. Harmonisch besloten in de raten, bolvormig, met een stuifmeelkrans rondom en nog een honingkrans daaromheen. De honing, die niet nodig is voor direct gebruik, wordt naar boven en naar achter opgeborgen voor de winter. Het broednest met de werkbijencellen wordt naar beneden en naar voren gedrongen in de richting van de vliegopening. De darrencellen nemen een aparte plaats in, onder aan de vierde of de derde raten uit het midden. Het zijn de laatste cellen, die gebouwd werden, gewoonlijk reeds het vorige jaar, toen de zwerm werd opgezet en de koningin belegt ze, wanneer ze kringvormig voortwerkend, daaraan toegekomen is. Vast en zeker volgen dan de koninginnecellen.
De bijenhouder zal dit willen verhinderen. Hij kan het alleen voorkomen door ook de bouw van darrencellen te verhinderen. Darren in een volk wil zeggen, dat het volk naar het zwermen toe gaat. Dit werd mogelijk sedert de losse bouw en de kunstmatige middelwanden, de zogenaamde kunstraat, werd uitgevonden. Hij geeft zijn bijen middelwanden, die slechts met indrukken van werkbijencellen bezet zijn. Maar dit gaat in tegen de natuur van de bij. De bijenhouder heeft er nog voor te zorgen, dat ze ook goed worden uitgebouwd. Wee hem, wanneer ze niet "schoon" worden uitgebouwd, d.w.z. regelmatig enkel met werkbijencellen bezet. Een zwermtrage koningin zal hem dan niet helpen. Hij heeft den duivel in huis gehaald, liever nog, het huis heeft den duivel binnengehaald.

Want ook op het huis, op de woning komt het aan. De bijenhouder heeft rekening te houden met de capaciteit van het volk. De ruimte van de woning moet bij het volk aangepast zijn. Hij heeft rekening te houden met het moment of liever de momenten, waarop ruimte gegeven kan worden, nieuwe middelwanden moeten worden toegediend. Het was lang een moeilijk probleem, totdat de bouw van de bijenwoning in étages uitkomst bracht. Zo kan hij ten allen tijde een woning samenstellen berekend op de capaciteit van elk volk, de delen los van elkaar en onderling verwisselbaar. Hij hoeft nu alleen maar te weten, waartoe deze bouw in étages dient, niet te vergeten, dat hij goed op de hoogte is van de drachtbronnen in zijn streek, om met succes te kunnen ingrijpen.

Want ook de bijenweide hoort er bij. Ook deze moet begrepen worden in de eenheid van het bijenvolk. Wat daar besloten ligt in de bijenwoning, de ratenbouw met het broed en de bijen er op, voedsterbijen en haalbijen, het is alles koolhydraten en eiwit, gehaald uit de bijenweide. De bijenweide is het eerst nodige. Er moet voor gezorgd worden, dat die er is, zal men met succes bijen houden. Maar hier demonstreert zich eerst recht de afhankelijkheid van den bijenhouder. Hij is met zijn bijen aangewezen op wat toevallig aanwezig is. Dat valt meestal nogal mee. De natuur zorgt goed voor haar Schepselen. Maar er zijn grenzen. Hij moet niet te veel willen, zorgen, dat het aantal van zijn volken aangepast is aan de capaciteit van de bijenweide.
Wil hij uitbreiden, dan moet hij er op uit, gaan reizen met zijn bijen, achter de dracht aan. Hij moet zijn bijen brengen waar voldoende te halen is. Alleen dan is er kans, dat er voor hem wat te halen is.

Ja, maar slechts een kans. Hij kent de levensgewoonten van de bij. Hij is zorgzaam genoeg geweest en berekenend.
Hij heeft de harmonie van het bijenvolk niet verstoord. Hij heeft alles goed uitgedacht en op tijd ingegrepen - maar bijen zijn wild. Bijen weten nog even goed zichzelf te redden, als voor zoveel tienduizenden van jaren, toen ze voor het eerst opdoken binnen de gezichtskring van den mens. Bijen ontsnappen graag aan alle controle. Ze doen het vaak genoeg. En dan zijn er nog de elementen. De kans is groot, dat er voor den bijenhouder niets overschiet. Maar dat hoort er bij. Zonder dat en de bekoring van het onverwachte zou weg zijn. Het zou geen spel meer zijn.
Bijenhouden zonder meer is spel. Bijenhouden volgens de regelen der kunst is een sport. Men kan er ook een bedrijf van maken. Maar dit verandert niets aan het karakter van sport - elke sport kent haar professionals.
HAARLEM. Dr. M. BRUIJEL.