Practische ervaringen.


Behorende tot de zeer getrouwe leden en de van A tot Z lezers van het "Groentje", waar ik in 't bizonder volg de lectuur over bevindingen en genomen proeven, die afwijken van de gewone sleur. Zelf onderzoek ik ook gaarne iets nieuws, althans iets, wat in deze omgeving nog geen bekendheid geniet.

Zo schreef een paar jaar geleden een onzer leden, dat het aanbevelenswaardig is om met 2 broedkamers te werken vóór de volken naar de hei gaan, n.l. om zeer sterke volken te kweken.
Omdat zulks voor mij (ik boer met 8-raamskasten, raammaat kleiner dan Simplex en honingkamerdiepte 9 c.m.), wel iets goeds kon zijn, ging ik daar terstond mee beginnen. Herfst '36 had ik derhalve voor ieder mijner 4 standvolken een uitgebouwd reserve-broednest klaar. Als proef plaatste ik toen ná het opvoeren onder 2 volken zo'n broednest en twee bewaarde ik op zolder. April '37 bleek, dat de raten, die onder de volken waren bewaard, erg waren beschimmeld, terwijl die op zolder er keurig uitzagen. 14 Mei '37, toen alle ledige broedkamers onder de volken waren, ging een der koninginnen naar beneden om aldaar te leggen, de andere drie volgden spoedig en de 26e d.a.v. werden de 8 broednesten door de 4 moeren druk belegd. 9 Juli waren in alle kasten beide broednesten, dus 16 tezamen, flink met bijen bezet en van zwermneigingen bij 3 der volken geen sprake. 11 Juni plaatste ik alle vier op de klei (mosterdzaad, klaver en linde), daar gedurende Juni en Juli over 't algemeen in deze streken hoegenaamd geen gewin is. Omstreeks 20 Juni bracht ik tussen de broednesten een koninginnerooster, om derhalve het bovenste broednest te laten dienen tot honingkamer, wat in 1937 best gelukte. Eind Juli hadden de 4 volken veel slingerhoning vergaard. Begin Juli had ik de oude koninginnen door jonge bevruchte vervangen en was mijn proef om veel volk te kweken gelukt. Vóór de bijen naar de hei gingen, waren de geslingerde broed-honingkamers op zolder geborgen in een gesloten kist, op welks bodem zwavel was gestrooid. Om het volk te kunnen bergen, moest ik elke kolonie 2 lege honingkamers geven, waar zelfs spoedig in werd gebouwd. De heidedracht was zeer goed en oogstte ik, mede door de sterke volken, meer tafelhoning dan welk best jaar te voren ook.

In diezelfde Augustusmaand kweekte ik nog koninginnen, waarvan ik één als opzetter bezigde. Het volk nu, waarin deze zeer jonge koningin, was in het pas verlopen bijenjaar steeds het beste volk en heeft in 't geheel geen zwermplannen gehad. Het spreekt vanzelf, dat deze koningin thans weer is opgezet en heeft zij mij aanleiding gegeven ook dit jaar in Augustus koninginnen te kweken en deze, 3 in getal, weder proberen te overwinteren. Ook 1938 heeft me de boven omschreven methode weer goed voldaan, daar er zich, trots de slechte heidedracht, nog enige kilo's goede raathoning in de kasten bevonden.

En om nu meteen antwoord te geven aan dhr. H.C.B. te St. Jansteen deel ik belangstellenden nog mede, dat ik dit jaar in September nog 2 koninginnen kweekte, resp. geboren 17 en 20 September, waarvan die van de 17e bevrucht is geworden, want ze is 3 October met de leg begonnen en 24 October werden er jonge normale werkbijen in haar kolonie geboren. Ook is die van 20 September nog in mijn bezit, maar heeft nog steeds niet gelegd, ze is echter een gewone moer, normale grootte. Als proef hoop ik die beide koninginnen, waarvan de bevruchte thans, 6 Nov., nog legt, boven een gewoon volk, gescheiden door een wollen dekkleed, de winter door te krijgen. Na afloop van het bijenjaar 1939 hoop ik op deze plaats mededeling te doen van het resultaat met de zeer jonge koninginnen.
HOOGEZAND, R.