Ingezonden.


(Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.)


Geachte Redactie,
Mag ik een kleine ruimte in het Groentje? Ondergetekende heeft een onderhoud gehad met een bijenhouder te Vlagtwedde. Deze vertelde mij, dat een moederbij (koningin) alleen bevruchte eieren legt. Volgens zijn mening komen hieruit: werkbijen, koninginnen en darren. Ook is hij de mening toegedaan, dat een onbevrucht gebleven koningin geen eieren legt.
Schrijver meent, in boeken van goede schrijvers over bijenteelt, gelezen te hebben, dat een onbevrucht gebleven koningin darrenbroedig is en dat een bevruchte koningin bevruchte en onbevruchte eieren legt. Dat er uit de bevruchte eieren werkbijen en koninginnen voortkomen. Uit de onbevruchte eieren darren (mannetjes).
Op mijn vraag, waar hij dat gelezen had, antwoordde hij: In het Groentje, Maandblad voor Bijenteelt.
Alhoewel schrijver nooit zo'n artikel in het Groentje heeft gelezen, brengt het gezegde van den Vlagtwedder hem in twijfel met de waarheid van de inhoud der door hem gelezen boeken over bijenteelt. Zijn twijfel rijst temeer, omdat zegsman beweert het in het Groentje te hebben gelezen.
Gaarne ziet schrijver een duidelijke uiteenzetting over bovenstaande in het Groentje.
Met de meeste hoogachting, en bij voorbaat dank.
B.A. MOORLAG.

Naschrift Red. Die uiteenzetting kan zeer kort zijn. U heeft gelijk en de Vlagtwedder heeft het mis. Misschien heeft er vroeger wel iets over de leer van Dickel in het Groentje gestaan, doch diens theorie werd door de wetenschap verworpen. RED.

____

Mijnheer de Redacteur,
Enige leden van onze afdeling hadden de klacht geuit, dat hun bijenvolken ernstig hadden geleden door onoordeelkundige bestuiving met derrispoeder van zaad-bloemkool.
Uitgaande van het standpunt, dat het belang van den imker en dat van den zaadteler in deze samengaat, heb ik mij ter zake schriftelijk gewend tot den Inspecteur van de Tuinbouw- en het Tuinbouwonderwijs, die de brief ter behandeling doorzond aan den Rijkstuinbouwconsulent te Naaldwijk.
Over deze aangelegenheid gewerd mij nu een rapport, waarvan ik de inhoud van voldoende belang acht om dit meer algemeen bekend te maken. Ik meen zulks niet beter te kunnen doen dan door publicering in ons veel gelezen Maandblad, waarvoor ik hierbij gaarne een beroep doe op Uw medewerking.
Hoogachtend,
VINK, Secr. Afd. Den Haag & O.

Rapport over insectenbeschadiging in zaadbloemkool en bestrijding ervan.
Dit rapport is samengesteld aan de hand van rapporten van Mej. de Brouwer en de H.H. Barendregt en Vriend. De onmiddellijke aanleiding tot het onderzoek in deze kwestie werd gevormd door klachten van bijenhouders over bijensterfte tengevolge van Derrisbestuiving van zaadbloemkool.
Inleiding:
Onder de insectenbeschadigingen van zaad-bloemkool valt de zgn. "belknop" of "rondknop" het meest op. Ten onrechte wordt deze beschadiging door vele kwekers nog toegeschreven aan de koolzaadglanskever. Ten onrechte, omdat deze beschadiging veroorzaakt wordt door een galmugje.
In verband met de bestrijding is het van groot belang te weten welke schade door dit mugje en welke door Meligethes wordt veroorzaakt en tevens in welke periode.
In de oudere literatuur wordt over het algemeen aangenomen, dat behalve de schade door kevers en larven aan de knoppen toegebracht ook beschadiging van de bloeiende bloem plaats vindt. In de nieuwere literatuur (b.v. Rostrup-Thomsen "Die tierischen Schädlinge des Ackerbaues") daarentegen wordt de nadruk gelegd op de knopbeschadiging en wordt er op gewezen, dat in de geopende bloem de kevers voor alles honing en stuifmeel consumeren. Onderzoek:
Bij het onderzoek is gelet op de bevolking van verschillende soorten knoppen en geopende bloemen, op de toepassing van bestrijdingsmiddelen en de resultaten daarvan.

Onder "normale" bloemknoppen zijn te verstaan knoppen die uitwendig geen afwijking te zien geven. De "abnormale" zijn wel iets dikker, maar toch niet zo als de belknoppen. In deze knoppen is voornamelijk het stuifmeel weggevreten, bij verdere aantasting zijn ook de bloembladeren en soms de stamper beschadigd. In één geval werden in een dergelijke knop 8 keverlarven aangetroffen. Uit de cijfers blijkt wel, dat de meeste van deze beschadigingen op rekening van de koolzaadglanskever komen. Daarnaast zijn op sommige planten vrij veel knoppen te vinden die verdroogd schijnen te zijn ten gevolge van vreterij, mogelijk van kevers aan de zeer jonge knop.
Numeriek zijn echter de zgn. "belknoppen" veel talrijker en het blijkt wel, dat deze voor een groot deel door galmuglarven worden bewoond. Bij geringe aantasting door deze maden zijn alleen de meeldraden beschadigd, echter is deze beschadiging niet zoals bij de keverlarven beperkt tot het stuifmeel. Bij sterkere aantasting (er waren gevallen van 12 en 15 larven per knop) zijn ook stamper en bloembladeren aangetast. Bij alle belknoppen zijn de kelkbladeren opgezwollen.
In de normale geopende bloemen worden de kevers wel aangetroffen maar betrekkelijk weinig. Ook van beschadiging wordt weinig gemerkt. Vaak bevinden de kevertjes zich onderin de bloem (honing), enkele malen waren kevertjes bezig stuifmeel van een meeldraad te eten, zonder dat direct schade werd veroorzaakt. Eénmaal werd in een onbeschadigde geopende bloem een keverlarve aangetroffen.
In de abnormale geopende bloemen werden zowel kevers, als larven, maden en rupsjes aangetroffen. De beschadigde bloemen zetten vaak weinig of geen vrucht.
De hauwen worden zelden aangetast; onder een groot aantal hauwen werden slechts een tweetal aangetroffen waarin een gaatje was en zich enkele keverlarven bevonden. Het was echter niet mogelijk vast te stellen, of wij hier met Meligethes dan wel met Ceutorrhynchus te doen hadden.

Bestrijdingsmaatregelen werden betrekkelijk weinig genomen. Van 12 grotere zaadtelers in de omgeving van Naaldwijk waren er 10, die geen Derrispoeder gebruikten; één had tweemaal Derris gestoven, maar vond het resultaat van die aard, dat hij geen verdere bestuiving wilde toepassen, de ander had over Derris geen klachten.
Voor "belknop" is een bespuiting met nicotine 0.15% met zeep als uitvloeier zeer nuttig. Van de 12 bovengenoemde kwekers hadden er 6 met nicotine gespoten. In de omgeving van Delft werd naar verhouding wat meer Derris gebruikt en veel minder nicotine. Positieve klachten over bijensterfte kwamen ons niet ter ore.

Conclusies:
1e. De grootste schade wordt in zaadbloemkool veroorzaakt door het galmugje. Ter bestrijding is een herhaalde bespuiting met nicotine 0.15 % + zeep zeer nuttig. De toepassing dient vroegtijdig te beginnen en het verdient aanbeveling aan dit insect en zijn optreden meer aandacht te schenken, vooral omdat van de levenswijze ervan nog te weinig bekend is. Daar deze bespuitingen plaats vinden vóór de bloei, zijn deze voor bijen ongevaarlijk.
2e. Uit het onderzoek is gebleken, dat de schade door kever en larve aangericht het grootst is in Juni en Juli. In de bloeiende en uitgebloeide kool is geen schade van betekenis te bespeuren, zoals uit de literatuur ook bleek. Waar de meeste schade door de larven in de knoppen en mogelijk door vraat van de kevers aan de jonge knoppen wordt veroorzaakt, is ook hier een vroege bestrijding geboden. Zijn er weinig kevers, dan zal het zeer moeilijk en waarschijnlijk practisch onnodig zijn door bestuiving deze kevers te bestrijden.
3e. Uit de beide voorafgaande punten blijkt dus, dat het niet noodzakelijk, ja eerder onnodig is bloeiend koolzaad te bestuiven of te bespuiten, waardoor dus bij een juiste behandeling alle gevaar voor de bijen is uitgesloten.
Hoewel deze gevaren ook volgens het oordeel van de Plantenziektenkundige Dienst zeer gering zijn en in het Westland bovendien de insectenbestrijding in zaadbloemkool tamelijk verwaarloosd wordt, zou toch, waar een goede bijenvlucht voor de zaadteelt zeker van belang is, de samenwerking tussen zaadteler en imker bevorderd kunnen worden, doordat de kweker zich bij de bestrijding richt naar wat hierboven werd opgemerkt en dus er den kweker meer op wordt gewezen op het belknop gevaar en dat de onjuiste opmerking der kwekers over de schade van Meligethes in geopende bloemen worde bestreden en de nadruk op de knopbeschadiging wordt gelegd.
J.H. RIEMENS,
Dir. Proeftuin Z.H. Glasdistrict, Naaldwijk.
____

De experimenten van de Afdeling Apeldoorn.
Ruim dertig jaren geleden ontdekte ik tijdens een reis door de Verenigde Staten bij een bezoek aan een der grootste imkerij-bedrijven, een novum op het gebied der bijenteelt: bijen die onder de allergunstigste zwermcondities geen zwermneiging vertoonden.
Dit bijenras bleek te zijn ontstaan uit een kruising tussen de gewone Italiaanse en de goudgele, zeer vruchtbare Cyprische bij en dat het in dit grootbedrijf niet beschouwd werd als een curiositeit of een twijfelachtig experiment, bleek mij gedurende een tweedaags bezoek aan de over een oppervlakte van twee provincies verspreide stands van enige duizenden kastvolken. Te midden van een zee van bloeiende boekweit en in het hartje van het zwermseizoen waren deze bijen slechts door één drift bezield: het vullen van de honingkamers. Het waren uitsluitend bijen van een en hetzelfde geelgeringde type en de kasten die ze onder tot boven bezetten bestonden merendeels uit twee tienraams broedkamers en vijf tot zeven honingkamers of sectiebakken, die bij een vlugge inspectie vrijwel geheel gevuld en verzegeld bleken te zijn. Eén ding werd mij hier duidelijk: hier werd honing bij wagonladingen gewonnen en dat was slechts mogelijk met volken van een omvang zoals men ze in de Oude Wereld nog nimmer had gezien, en die dus geen desertie pleegden hetzij voor, tijdens of na de oogst.
Als herinnering aan dit bezoek kreeg ik op de terugreis naar Holland twee bevruchte koninginnen in Benton-cages mede en het volgend jaar bezat ik twee flinke Amerikaanse volken, die niet zwermden en een quantum zomerhoning produceerden, zoals ik van mijn beste zwarte volken nog nooit had gezien. Daar ook de nateelt-volken, waarvan de moeren met inlandse darren paarden, zwermvrij bleken te zijn, achtte ik het in het belang van de vaderlandse bijenteelt, aan deze dingen meerdere bekendheid te geven.
In het oudste notulenboek van de Afdeling Arnhem nu kan men vermeld vinden, dat ik op 25 November 1909 voor de Gelderse imkers een voordracht hield over koninginnenteelt en de eerste resultaten, verkregen met de Amerikaanse koninginnen. Ik herinner mij nog alsof het gisteren was, dat het grotendeels uit oude, wijze korfimkers bestaande auditorium met afgrijzen vernam, dat deze Amerikaanse bijen niet zwermden. En als een bewijs van deugdelijkheid van het inlandse ras constateerde de nestor der vergadering, dat zijn overgrootvader eenmaal in de goede oude tijd van twee opzetters 24. zegge twee dozijn zwermen had gekregen! Kennelijk was de tijd in 1909 dus nog niet rijp voor de nuchtere logica dat door zwermen versnipperde volkjes voor de honingproductie zo goed als waardeloos zijn.
We staan er thans heel anders voor. Door het verdwijnen van de boekweit uit onze cultures en de snel voortschrijdende ontginning onzer laatste goede heidevelden is de zwermteelt ten dode opgeschreven en ik achtte het in 1933 hoog tijd, daarop in een reeks artikelen in de Telegraaf de aandacht te vestigen. Op verzoek van honderden lezers importeerde ik een beduidend aantal koninginnen van het zwermvrije C.I.-ras, die ik tegen kostprijs distribueerde. Over het gehele land hield het nieuwe ras zijn intrede en op enkele uitzonderingen na, veroorzaakt door de omstandigheid, dat ook deze bijen geen honing op aardappel- en bietenvelden kunnen winnen, verkregen tal van imkers nieuwe gezichtspunten betreffende de honingrijkdom van ons land.
Op dit ogenblik, vijf jaar na mijn eerste publicaties over dit onderwerp in de grote pers, zie ik thans voor de eerste maal een goed woord over de Cypro-Italiaanse bijen in het Maandschrift. En dat goede woord komt van de afdeling Apeldoorn, die in '33 een achttal geimporteerde C.I.-moeren van mij betrok, daarvan vlug een zestigtal volken nateelde en tot de conclusie moest komen, dat niet slechts de raszuivere, maar ook de verbasterde nateeltvolken volmaakt zwermvrij en bovendien winterhard waren. Ik zeg moest komen en ik zeg het hierom, wijl de heer Lijftogt het experiment begon met
enige achterdocht. Mijn artikelen aanvaardde hij met een korrel zout. Opmerkelijk is het dan ook, dat zijn artikel in het vorig nummer niet alleen mijn publicaties in de Telegraaf bevestigt, maar zelfs op een nadruk van een mijner artikelen gelijkt ! De bekering is dus volmaakt te noemen.
Nu zou het dus naar alle schijn op mijn weg liggen Apeldoorn van harte geluk te wensen met haar ontdekking en haar voor de bijenteelt zo belangrijke bekering. Maar mijn pen aarzelt. Immers een felicitatie aan dit adres ware een pluim op mijn eigen hoed. Wat Apeldoorn in 1938 ontdekte had ik reeds in 1907 ontdekt. Bovendien waren er reeds in 1934 minstens 100 imkers in ons land, die van mij moeren zonder korrel zout betrokken hadden. U voelt dat er enig verschil in appreciatie ligt tussen vertrouwen dat niet beschaamd wordt en wantrouwen, dat door de feiten wordt gelogenstraft.
Hoe het zij, Apeldoorn had de originaliteit, na moeizame experimenten een ontdekking te doen, die geen her-ontdekking en ook geen nadere bewijsmiddelen meer behoefde.
Desondanks publiceerde het afdelingsbestuur in verscheidene provinciale bladen en zelfs in de geïllustreerde pers jubelende artikelen over de betekenis dezer ontdekking, waarbij echter een kleinigheidje werd verzuimd, n.l. vermelding van het feit, dat men de gehele uitvinding, kant en klaar voor het gebruik, van mij had betrokken.
Dat dit verzuim thans door den heer Lijftogt is hersteld, zou als een heugelijk verschijnsel kunnen worden aanvaard, wanneer het helaas niet diende als introductie van een nieuwe ontdekking der afd. Apeldoorn: zij vonden zoals het heet mijn Amerikaans adres uit en bestelden daar direct 73 koninginnen. En zulks blijkbaar zonder het voorafgaande gebruik van korreltjes zout!
Nu moet ik ook deze ontdekkingsvreugde een weinig temperen, want ook deze laatste vondst van den heer Lijftogt mist alle oorspronkelijkheid. Immers, onder de vele honderden bezoekers aan mijn bijenstand zijn er enkelen geweest, die daar in de voor experimenten bestemde teeltkastjes een of meer adressen vonden. Adressen van Cyprus tot Florida en van Connecticut tot Texas en volstrekt niet gefingeerd, doch voor den vinder een bron van lering en ..... décepties...... . Laat ik volstaan met de verzekering, dat het goede adres niet voor den gaanden en komenden man disponibel is. Mijn kweker heeft daar zijn reden voor en legt orders buiten mij om ter zijde.
Wil Apeldoorn ook dit nieuws met een korrel zout ontvangen, dan heb ik nog dit op te merken. Tijdens de lezing over koninginnenteelt die ik in Februari l.l. voor de afd. Apeldoorn hield stelde de heer Lijftogt mij deze vraag: hoe slaagt U er toch in, een massa darren in uw kweekvolken te fokken? De van U betrokken koninginnen weigeren namelijk eieren in darrenraat af te zetten. Mijn antwoord luidde: het zwermvrije ras produceert bijna geen darren en daaraan herkent men de invloed der anti-zwermselectie.
Nu is het een verschijnsel dat te denken geeft, dat bij de kweekproeven met de van een verkeerd adres betrokken koninginnen darrenvolken met 16000 tot 20000 darren behept bleken te zijn. Het is mij bekend, dat twee raszuivere C.I.-volken van een bevriend imker te Apeldoorn van de door het bestuur aangeboden darrenraat geen gebruik wensten te maken. En dat is ook bij mijn eigen volken zo'n vaste regel, dat ik zonder verder onderzoek elke afwijking van de teelt kan uitsluiten.
ARNHEM, December '38.
HENRI MEYER.

Antwoord van dhr. Lijftogt.
De Redactie geeft mij gelegenheid tot een kort wederwoord, waarvoor mijn beleefde dank.
Uit bovenstaand artikel van den Heer Henri Meijer blijkt m.i., dat hij meent, dat ik persoonlijk (of ons afdelingsbestuur) hem de ontdekking van de zwermloze Amerikaanse bij heb willen ontfutselen. Dit is niet het geval.
Wie mijn artikel in het December-nummer nog eens leest, zal zien, dat de goudbij van den heer Buitenhof de stoot heeft gegeven tot onze proeven. Daarbij zijn later ook de bijen van den Heer Meyer ingeschakeld.
Dat wij de artikelen van hem in de Telegraaf met een korreltje zout ontvingen, lag in de niet gunstige ervaring met de bijen van Buitenhof.
Verder is door mij alleen in de Apeldoornse Courant, dus voor de imkers van Apeldoorn en omgeving, deze zomer een en ander gepubliceerd. Is dat overgenomen in andere bladen (met foto's van den fotograaf van de Apeldoornse Courant of iemand anders?? ), dan is mij daarvan alleen bekend iets uit "de Gelderlander" dat echter op sommige punten kant noch wal raakte en blijkbaar niet door een vakman was verzorgd.
Natuurlijk heb ik van onze pogingen in deze richting verslag gedaan in ons eigen vakblad. Waarom deed de Heer Meyer dat niet? Dit had m.i. op zijn weg gelegen, als hij de bijenteelt had willen bevorderen. 0ns eigen orgaan eerst.
Wat nu de darrenfok betreft. Natuurlijk kan alleen een import van betrekkelijk weinig koninginnen, zoals de Heer Meyer heeft gedaan, geen blijvende resultaten hebben. Ook die Amerikaanse koninginnen hebben een eindig leven en worden waarschijnlijk niet oud. Dus stille verwisseling en verder kruisingsproducten met onze Hollandse darren.
Dus natuurlijk darrenfok. Dat wij die konden toepassen kon alleen maar, omdat wij in 't bezit waren van volken met koninginnetjes, betrokken van den Heer Meyer.
Want in die volken (dus van Henri Meyer) zijn onze duizenden darren opzettelijk gefokt.
En dat Amerikaanse adres, daar komen wij nog wel eens op terug. Van belang is m.i. alleen, dat er hopenlijk en waarschijnlijk zwermvrije bijen zijn, geschikt voor ons Hollands klimaat. En dat het mogelijk is door opzettelijke darrenfok op daarvoor geëigende plaatsen ons onafhankelijk te maken van regelmatige import.
G. LIJFTOGT.
_____


Geachte Redactie,
Naar aanleiding van het interessante artikel: Experiment met Amerikaanse koninginnen, geschreven door den Heer G. Lijftogt, zou ik het volgende willen opmerken:
Dat er goede resultaten op deze wijze te bereiken zijn op een speciaal bevruchtingsstation neem ik gaarne aan, doch wat heeft dat voor nut voor de imkers in het algemeen, waar door de bevruchting van andere rassen bastaarden ontstaan en het wordt algemeen beweerd, dat zich in deze steeds de voor imkers ongunstige eigenschappen van beide afstammelingen manifesteren.
Het lijkt mij toch practisch niet mogelijk om dat Amerikaanse ras hier zuiver te houden. Of is er soms nog een andere mogelijkheid? Hoogachtend,
A. WEISS.

Naschrift Red. De ervaringen van koninginnekwekers hebben inderdaad doen zien, dat zuiver houden van een bepaald ras of variatie in ons land eenvoudig onmogelijk is.
Laten we echter voor we een oordeel uitspreken eerst eens het verloop van het experiment afwachten. Het wordt op grote schaal genomen en hoe we ook tegenover de import van vreemde soorten staan, we mogen dankbaar zijn, dat nu eens een serieuze proef op grote schaal genomen wordt. Over enkele jaren zullen we dan wel een oordeel kunnen vellen. RED.