De Bijenhouder en de fiscus.


Vragenrubriek.

Vraag I: Het afdelingsbestuur Beetsterzwaag e.o. zou gaarne ingelicht worden over de toepassing der vrijstelling van Omzetbelasting ingevolge het laatste lid van artikel 21 der O.B.-Wet, zoals deze luidde vóór 1 October 1938.
Antwoord: De vrijstelling naar artikel 21 laatste lid dier Wet bestaat niet van rechtswege, maar moet uitdrukkelijk door den Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen, in wiens inspectie de fabrikant in de zin der Wet gevestigd is, worden verleend.
De Inspecteur gaat na, of aan de volgende voorwaarden ontleend aan artikel 21 laatste lid der Wet wordt voldaan
1e. De fabrikant behoort roerende goederen te vervaardigen of te doen vervaardigen naast zijn verkoop van artikelen, die hij niet zelf heeft vervaardigd en waarbij het eigen fabrikaat een klein gedeelte uitmaakt van de totale omzet.
2e. De aflevering der zelf vervaardigde roerende goederen mag uitsluitend aan particulieren plaats vinden.
3e. De zelf vervaardigde goederen moeten samengesteld zijn uit grond stoffen, waarvan Omzetbelasting is voldaan en waarvoor dus teruggaaf van Omzetbelasting mogelijk zou zijn, indien over de fabrikaten O.B. werd geheven.
4e. Aansluitend zegt nu artikel 42 van het Uitvoerings Besluit, behorende bij de O.B.-Wet: Een fabrikant wordt geacht in evenbedoelde omstandigheid te verkeren, indien de waarde van de verkochte, door hem zelf vervaardigde, goederen per jaar gemiddeld niet meer dan 1000 gulden bedraagt.
Hierbij zij aangetekend, dat aan voorwaarde I niet steeds de hand is gehouden, aangezien de Tariefcommissie in haar zitting van 17 December 1937 de beslissing nam, dat timmerlieden, die geen onverwerkte doorverkoop hadden, en overigens aan de voorwaarden voldeden, recht hadden op toepassing der vrijstelling naar artikel 21 laatste lid der Wet.
Nu is de vraag aan de orde, kan de bijenhouder een beroep doen op toepassing der voormelde vrijstelling.
Strikt genomen m.i. niet, omdat niet voldaan is aan voorwaarde 3.
Nader kon het standpunt ingenomen worden, dat het criterium voor de vrijstelling niet meer ligt in de waarde van de in een jaar geleverde goederen, maar in het verschil tussen de belasting, die eventueel wegens de geleverde goederen zou verschuldigd zijn en de teruggaaf voor grondstoffen, waarop aanspraak zou bestaan.
Nu kon de fabrikant worden vrijgesteld, indien dit verschil, berekend gemiddeld over een kalenderkwartaal, niet meer dan f 5.- bedroeg.
Er behoefde geen rekening meer te worden gehouden met de voorwaarde, dat de goederen uitsluitend aan particulieren moesten geleverd worden, alsmede dat deze goederen waren samengesteld uit niet-vrijgestelde grondstoffen.
Grondslag werd de totale hoeveelheid belaste, door den fabrikant zelf vervaardigde goederen, die hij in een kwartaal had afgeleverd. Ten opzichte hiervan werd nagegaan, of het verschil tussen de belasting en teruggaaf gemiddeld meer dan f 5. -zal bedragen.
Zo gezien, zal menige bijenhouder vóór 1 October 1938 ook onder de toen bestaande vrijstelling gerangschikt zijn, mits hij geen grotere omzet honing had dan f 125.- per kwartaal.
Ieder, die bezwaar heeft tegen een beslissing welke is genomen ter uitvoering van voormeld wetsartikel, kan binnen een maand na dagtekening dier beslissing in beroep komen bij den Inspecteur en van diens beslissing binnen een maand bij de Tariefcommissie.
Voor toepassing der sinds 1 October 1938 gewijzigde O.B.-Wet ten aanzien van bijenhouders moge verwezen worden naar het artikel "De bijenhouder en de fiscus" in het Maandschrift van Februari 1939.

Vraag II: Hoe werkt nu de Omzetbelastingwet ten aanzien van zemerijen?
Antwoord: Men kan 2 gevallen onderscheiden:
a. De honing wordt slechts ter bewerking naar een zemerij gezonden en komt als pers- of slingerhoning weer terug bij den opdrachtgever.
Omdat de opdrachtgever als fabrikant wordt aangemerkt, behoeft de zemerij geen Omzetbelasting te heffen. De bijenhouder betaalt nu eerst O.B. bij aflevering van het nader bewerkte product, hetzij krachtens de algemene wettelijke bepalingen, hetzij krachtens de bijzondere regeling, het z.g. abonnement.
b. De honing wordt krachtens overeenkomst van koop en verkoop door den bijenhouder aan de zemerij geleverd.
De zemerij wordt wegens het bewerken van ruwe honing tot pers- of slingerhoning als fabrikant aangemerkt en is wegens de levering van laatstgenoemd artikel Omzetbelasting aan den fiscus verschuldigd.
De Omzetbelasting, die de zemerij bij de inslag reeds voldaan heeft, kan aan de hand der ontvangen facturen bij den Inspecteur eens per kwartaal worden teruggevraagd. Ook is het mogelijk een vergunning tot vrije inslag ex artikel 19 der O.B.-Wet te bekomen, in welk geval de zemerij aan den bijenhouder een bestelorder verstrekt voor de geleverde honing. De door den bijenhouder verstrekte factuur vermeldt nu geen 4% O.B. en de bestelorder wordt als bewijsstuk aan de copie-factuur gehecht en door den bijenhouder bewaard.
Een zeeminrichting, die geëxploiteerd wordt door een organisatie van imkers, stempelt deze organisatie tot fabrikant.
Het feit, dat toepassing der bepalingen van de Omzetbelastingwet op deze zeeminrichting ongunstig werkt vergeleken bij die ten aanzien van imkers met belastbare omzetten van minder dan 1000 gulden, vindt men tenslotte terug in allerlei branches. Een in te dienen adres, zoals gesuggereerd wordt in een artikel van het Nieuwsblad voor Friesland van 23 Nov. 1938, zal dan ook zonder gunstig gevolg blijven. Men vergete niet, dat de abonnementenregeling een gunstige uitzondering vormt op de gewone wettelijke toepassing.

Vraag III: Behoort de imker, die onder de z.g. bijzondere regeling voor kleine fabrikanten valt, en honing aflevert aan fabrikanten, groot- en kleinhandelaren, ook een factuur uit te reiken, de Omzetbelasting aan den koper in rekening te brengen, een dubbel dezer factuur te bewaren en in teschrijven in het daarvoor bestemde register?
Antwoord: Ja. Dat in dit geval bij imkers met een omzet van niet meer dan f 300.-, de op deze kopers verhaalde Omzetbelasting niet aan den fiscus wordt afgedragen, is een merkwaardigheid en buitenkansje voor deze kleine luijden.

Vraag IV: De heer T. te W. heeft bezwaar tegen rangschikking abonnement in de groep C.: meer dan f 600.- doch niet meer dan f 1000.- omzet.
Antwoord: De heer T. heeft zich terzake tot den Inspecteur gewend. Zeer juist. Mocht de Inspecteur nu - b.v. aan de hand van gegevens, door den heer T. verstrekt, zoals werkelijke omzetten over de laatste jaren, aantal volken etc. - tot de conclusie komen, dat rangschikking in de groep B. f 301.- tot f 600.- juist is, dan wordt een en ander alsnog gewijzigd. Oordeelt de Inspecteur, dat de oorspronkelijke rangschikking echter gehandhaafd moet blijven, dan kan de imker nog de volgende weg bewandelen.
Op 10 Augustus 1939 is de eerste termijn van het abonnement, n.l. een bedrag, van f 12.50, verschenen. De heer T. betaalt niet. Ei volgt geen aanmaning of dwangbevel, maar de Ontvanger gaat zo spoedig mogelijk - uiterlijk binnen 5 dagen na genoemde datum - over tot het opleggen van een aanslag tot het volle op het abonnement nog openstaande bedrag ad f 25.- zonder verhoging. De abonnementhouder krijgt het aanslagbiljet. Nu dient hij een bezwaarschrift bij den Inspecteur in; wordt dit afgewezen, dan kan de heer T. een beroepschrift bij de Tariefcommissie inzenden. Het aanslagbiljet behoort echter op tijd te worden voldaan, aangezien anders nu een aanmaning, dwangbevel enz. kosten medebrengen. Krijgt belastingplichtige gelijk, dan wordt vanzelfsprekend het teveel betaalde teruggegeven.

Vraag V: De heer T. te W. verzoekt een bewijs van betaling op het aangiftebiljet (de abonnementenregeling is dus niet van toepassing).
Antwoord: Voldoening der Omzetbelasting op het aangiftebiljet kan op 3 wijzen blijken.
1e. Door middel van aan te hechten omzetbelastingzegels.
2e. Door betaling ten kantore van den Ontvanger der Accijnzen. Men ontvangt dan 2 reçu's. Eén reçu wordt aan het aangiftebiljet gehecht. Het andere reçu bewaart belastingplichtige als bewijs van betaling.
3e. Door storting of overschrijving op de postrekening van voornoemden Ontvanger. Men ontvangt dan na 2 dagen van den Ontvanger een bewijs, wat op het aangiftebiljet wordt geplakt. Het bewijs van storting of overschrijving van de Postcheque- en Girodienst houdt men zelf.
Voort kan men het aangiftebiljet tegen bewijs inleveren bij den Ontvanger of bij den Inspecteur.

Vraag VI: De heer X. te Y. vraagt of het teveel betaalde wordt teruggegeven, indien aan het einde van het jaar blijkt, dat de omzet honing f 200.- beliep en niet f 400.- (abonnement groep B f 301.- tot f 600.-).
Antwoord: Neen. De heer X. kwam immers niet op tegen rangschikking in groep B. Indien de omzet b.v. meer dan f 600.-, doch niet meer dan f 750.- bleek te zijn, behoefde ook niet bijbetaald te worden.

Vraag VII: De heer X. te Y. vraagt of in de praktijk eigenlijk wel
beroep mogelijk is op de beslissing van den Inspecteur. Hij acht de te volgen weg niet begaanbaar.

Antwoord: Beroep is zeer goed mogelijk. Zoals hiervoor is betoogd, kan de imker immers allerlei gegevens bijbrengen, t.w.: Omzetten honing over de laatste jaren. Aantal volken. Het houden van aantekeningen gedurende het jaar is aan te bevelen, zoals datum van aflevering, hoeveelheid geleverde honing, opbrengst, wijziging van aantal volken e.d.

Vraag VIII: De heer X. te Y. vraagt of ook omzetbelasting verschuldigd is - gezien de vrijstelling van levende en dode dieren - bij aankoop van korven met raten honing, waarvan de bijen afgesalpeterd zijn.
Antwoord: Ja. Men koopt honing. Het dode broed neemt men op de koop toe. Het is niet om dit waardeloze broed te doen, maar om de honing. De prijs, die werd bedongen, vertegenwoordigt de waarde der honing. Dat de prijs bepaald werd aan de hand van het bruto gewicht, doet niet terzake, m.a.w. indien eerst het zuivere gewicht der honing vastgesteld kon worden, zou de eenheidsprijs allicht hoger zijn geweest.

Vraag IX: De heer W. te L. zou gaarne ingelicht worden over de mogelijkheid van vrijstelling Omzetbelasting bij een geringe omzet vóór 1 October 1938, alsmede nopens eventuele teruggave.
Antwoord: Het vorenstaande vindt zijn beantwoording bij de behandeling van vraag I in deze rubriek. Voor het indienen van een bezwaarschrift tegen mogelijk opgelegde aanslagen is men wel wat te laat. Intussen zou de imker nog schriftelijk een en ander kunnen vragen aan den Inspecteur. Heeft men de termijn van reclame voorbij laten gaan, dan zou de Inspecteur misschien ambtshalve kunnen teruggeven, indien hij daartoe termen aan- wezig acht.

Vraag X: De heer N. te V. wil gaarne weten, waarover de Omzetbelasting wordt berekend.
Antwoord: Over de opbrengst van de honing. Bij controle kan aan de hand van het aantal volken en de gemiddeld voortgebrachte hoeveelheid honing per volk beoordeeld worden, of de imker juiste gegevens verschaft.

Vraag XI: De heer N. te V. vraagt of bij een omzet van meer dan f 300.-, de eerste f 300- vrij blijft van Omzetbelasting.
Antwoord: Neen. Belangrijk. Mogelijk heeft de volgende aanvulling der abonnementenregeling inzake Omzetbelasting voor sommige imkers waarde:
Ten aanzien van seizoenbedrijven, die het laatste kalenderkwartaal geen belastbare leveringen doen, werkt het abonnement, dat over het tijdvak 1 October 1938 t/m 31 December 1939 eventueel werd toegekend, ongunstig. Immers het abonnement, dat resp. f 10.- en f 20.- per jaar beloopt, bedraagt over genoemd tijdvak van 5 kwartalen resp. f 12.50 en f 25.-.
De Minister heeft nu goedgevonden, dat voor seizoenbedrijven, die gedurende het 4e kwartaal 1938 geen belastbare leveringen verrichten, slechts f 10.resp. f 20.- wordt geheven, voorzover blijkt, dat bij een toegekend abonnement de belastbare omzetten in 1939 een bedrag van f 600.- resp. f 1000.niet te boven gaan.
Indien dus aan een imker een abonnement van f 12.50 of f 25.- werd verleend en hij gedurende het 4e kwartaal 1938 geen honing of was meer afleverde, kan de Inspecteur bepalen, dat een bedrag van f 2.50 resp. f 5.- wordt teruggegeven, indien de omzet honing en was in 1939 niet meer beliep dan f 600.- resp. f 1000.-. Indien men in deze omstandigheden verkeert, wende men zich terzake tot den Inspecteur.
V.