Raad voor beginners.


In April moet het 't doel van een imker zijn een voorspoedige ontwikkeling van zijn volken zoveel mogelijk te bevorderen. In streken met een rijke voorjaarsdracht op wilg en fruit loopt deze ontwikkeling reeds van nature vlot van stapel. De bijen vinden hier ruimschoots voldoende nectar en stuifmeel, de beide stoffen, die ze in grote hoeveelheden nodig hebben voor de voeding van de larven.
In andere streken echter zal de imker moeten trachten door drijfvoeren zijn bijen tot grotere broedaanzet te prikkelen. De juiste tijd om daarmede te beginnen is begin April of bij zeer gunstig weer in de laatste dagen van Maart. Het meest geschikte drijfvoer is stamphoning, die bereid is uit de afval, die we krijgen bij het uitbreken van ronde korven. De donkerste stukken honing en alle stukken raat, waarin zich stuifmeel bevindt, worden samengestampt in een bus en op een droge plaats gedurende de winter bewaard. In het voorjaar wordt deze massa met warm water verdund aan de bijen gevoerd.
De meeste beginnende imkers zullen echter deze stamphoning niet ter beschikking hebben en zich daarom moeten helpen met het voeren van een suikeroplossing en hiertegen is ook geen bezwaar, indien de bijen maar voldoende stuifmeel kunnen halen; want stuifmeel is voor hen de enige natuurlijke eiwitbron.

Bij het drijfvoeren moeten we er steeds aan denken, dat het niet de bedoeling is om de bijen een grote hoeveelheid voedsel toe te dienen, doch wel om hen in de waan te brengen, dat er een goede natuurlijke dracht is. We voeren dus zeer regelmatig, betrekkelijk kleine hoeveelheden, b.v. om de andere dag een half kilogram van een oplossing één deel suiker op twee delen water.
Bij volken, waarin nog veel verzegeld voedsel van de wintervoorraad in de naaste omgeving van het broednest aanwezig is, gaan we alvorens met het drijfvoeren te beginnen, deze voorraad ontzegelen en besprenkelen met lauw water. De bijen zullen dit voedsel dan verplaatsen naar meer aan de buitenkant hangende ramen, waardoor ruimte voor uitbreiding van het broednest vrij komt, terwijl bovendien de activiteit, die in het volk ontstaat, de broedaanzet bevordert.

Drijfvoer moet nooit koud, doch steeds lauwwarm aan de bijen worden gegeven. Het wordt dan veel beter opgenomen. Ook moet het steeds zo dicht mogelijk bij de bijentros worden gebracht. Vooral bij korven wordt dit nogal eens verzuimd, met het gevolg, dat de imker gaat klagen, dat het volk geen voedsel wil opnemen. Bij korfvolken met korte raten moet het bakje of schaaltje op een verhoging, b.v. een paar stenen, worden geplaatst, bij korfvolken met lange raten is het gewenst tegelijk met het plaatsen van het voerbakje een paar lepels van de suikeroplossing tussen de raten te laten lopen, zodat de bijen met die oplossing in aanraking komen.

Simplexkasten kunnen worden gevoerd met de in de handel zijnde voedertoestellen "Perfect" en "Thüringer Ballon" of met een omgekeerd geplaatste honingflacon, welke is afgesloten met een van zeer vele kleine gaatjes voorzien deksel of met een stukje kaasdoek, dat we op de flacon bevestigen door middel van een gummiring, b.v. een strookje van circa één centimeter breedte van een oude fietsband. Bij deze laatste wijze van voedering wordt de flacon geplaatst op het spongat van de stromat of op een opening in het dekkleedje. Vooral voor beginners verdient het aanbeveling onder het spongat of onder de opening in het dekkleedje, dus op de bovenlatjes van de ramen een stukje gaas met een maaswijdte van drie à vier millimeter te leggen, zodat de bijen hier gedurende het wegnemen en weder plaatsen van de flacon niet kunnen ontsnappen. Deze opvliegende bijen zijn namelijk vooral door het voeren meestal vrij steeklustig.

Om de bijen ook eiwit te voeren kan een ei, dus ook de dooier, of melk aan de suikeroplossing worden toegevoegd, b.v. één ei of 1/2 liter melk of ondermelk om de andere dag per 4 à 5 volken.
Ook de voedering van Sojameel, dat een hoog percentage eiwit heeft, wordt de laatste jaren wel toegepast. De voedering van tarwebloem, welke sommige imkers in een bakje buiten in de nabijheid van de stal plaatsen en welke door de bijen aan klompjes als stuifmeel naar de woning wordt getransporteerd heeft geen doel, omdat tarwebloem te weinig eiwit bevat.

Het voeren door middel van een lade onder de bodemplank heeft verschillende voordelen, vooral schijnt het de activiteit van de volken te bevorderen. Wanneer echter de mogelijkheid bestaat, dat ziekte, b.v. Nosema, op de stal voorkomt, dan acht ik deze wijze van voeren gevaarlijk, omdat zich in de lade dode bijen en vuil kunnen verzamelen, die een bron van verdere besmetting voor het volk kunnen worden. Deze besmetting is des te erger, omdat de smetstof tegelijk met het voedsel door de bijen wordt opgenomen en dus in het darmkanaal geraakt.

Wanneer de volken zeer in sterkte verschillen moet de imker ze zodanig behandelen, dat ze tegen eind Mei ongeveer even sterk zijn. Bij de korfvolken kan dit geschieden door op een goede drachtdag de sterke zowel als de zwakke met middelmatige van plaats te doen verwisselen, hetgeen zonodig nog eens herhaald kan worden. Bij de kastvolken kan men de sterkste volken een raam met zoveel mogelijk gesloten broed ontnemen en dit aan de zwakke volken geven.

Tenslotte nog de afdekking van de volken. Meer nog dan in de winter moeten we in het voorjaar zorgen, dat de volken aan de bovenzijde zodanig zijn afgedekt, dat zo weinig mogelijk warmte verloren kan gaan.
E., L.