Bestaat er een "beste" bijenras?


In het Amerikaanse tijdschrift "American Bee Journal" is van de hand van Dr. O.W. Park, een medewerker aan het Iowa Landbouwkundige Proefstation, onder de titel "Is there a best race of bees" een artikel verschenen, dat ik ook voor de Hollandse bijenhouders van voldoende belang acht om de inhoud ervan in een uittreksel in ons Maandschrift weer te geven.

Ook in ons land vragen de bijenhouders zich af of er met andere bijenrassen betere resultaten te krijgen zouden zijn en we vinden voor- en tegenstanders van de verschillende rassen, die elkaar, wanneer de gelegenheid zich voordoet, zoveel mogelijk bestrijden. De gronden, waarop zij tot hun overtuiging zijn gekomen, zijn meestal verre van duidelijk en de argumenten, die zij aanvoeren, zijn dan ook bijna steeds persoonlijke meningen, die zij zich gevormd hebben, zonder dat er voldoende vaststaande gegevens en feiten aanwezig zijn.

Ik acht genoemd artikel dan ook niet zozeer van belang om de resultaten en conclusies, waarvan de waarde voor ons land en onze omstandigheden twijfelachtig moet zijn, van veel meer belang acht ik het, omdat er uit blijkt op welke wijze de Amerikanen trachten langs wetenschappelijke weg het gedrag en de eigenschappen der verschillende bijenrassen vast te leggen, om hieruit conclusies voor de praktijk te trekken.
Uitdrukkelijk wil ik dan ook voorop stellen, dat het niet mijn bedoeling is, naar aanleiding van dit artikel aan een of ander ras de voorkeur te geven, omdat het allerminst zeker is, dat de in het artikel genoemde bijenrassen zich in ons land onder geheel andere omstandigheden (zowel wat klimaat als bijenweide betreft) op dezelfde wijze zouden gedragen als in Iowa.

Dr. Park begint met de mededeling, dat de honingbij in Amerika niet inheems is. Ze werd in 1638, waarschijnlijk vanuit Holland, ingevoerd in Nieuw Engeland en verbreidde zich van daaruit over geheel Noord-Amerika. Een bewijs ervoor, dat de honingbij in Amerika niet voorkwam is het feit, dat in de taal der Indianen geen woord voor honingbij bestond. De Indianen noemden haar "The white man's fly", de vlieg van den witten man, dus van den blanke.

Binnen tien jaar, nadat door Langstroth de losse bouw was ingevoerd, werden de eerste bijen uit Italië geïmporteerd. De moderne bijenteelt begon zich te ontwikkelen en vooruitstrevende imkers begonnen te zoeken naar een ras, dat beter zou zijn, dan de gewone zwarte bij. Om verschillende redenen koos men toen het Italiaanse ras en wel vooral, toen men ontdekte dat de Italiaanse bijen minder vatbaar waren voor het Europees- of goedaardig vuilbroed. Vanaf dat ogenblik waren ze in Amerika zeer populair. Men denke echter niet, dat de zwarte bijen geen voordelen hebben; het zijn goede honingverzamelaars en voor het wit verzegelen van raathoning zijn er geen betere en misschien geen gelijkwaardige te vinden.
Twee zwarte rassen, de Caucasische en de Krainer bijen werden kort na 1880 in Amerika geïmporteerd, beide rassen kregen echter slechts weinig aanhangers. Meerdere bijenhouders hebben gevoeld, dat noch de Kaukasische noch de Krainerbijen op doelmatige wijze in Amerika waren beproefd en op verzoek van de bijenhoudersbond werden de drie hierboven genoemde rassen van 1931 tot en met 1936 aan een vergelijkend onderzoek onderworpen.

Werkwijze en algemene opzet.
Van ieder der rassen werden 12 volken op de bijenstand te Ames van het Iowa Landbouwkundig Proefstation geplaatst. Alle volken kregen elk jaar een nieuwe koningin, terwijl getracht werd de kolonies te allen tijde zo sterk mogelijk te houden. In het algemeen was de behandeling voor alle volken dezelfde, bizondere aandacht werd echter geschonken aan de speciale behoeften der verschillende rassen of volken, of met andere woorden, men trachtte niet alle drie de rassen op precies dezelfde wijze te behandelen, veelmeer werd getracht de behandeling aan te passen aan de speciale behoeften der verschillende rassen, voor zover het tenminste mogelijk was deze te ontdekken.

Gebruikt werden 10-raams (42 X 22 c.m. Red.) Langstroth kasten met dubbele broedkamers. De koningin had gedurende de winter en de lente beide ruimten ter beschikking, als regel werden ze gedurende de lente omgezet met tussenpozen van 7 tot 10 dagen. Dit tezamen met het wegbreken van de koninginnecellen en het geven van honingkamers beperkte het zwermen zeer. Wanneer een volk toch voortging zwermplannen te tonen, dan werd de omhangmethode toegepast. De koninginnen werden geknipt en gemerkt.
In enkele gevallen werden zwakke volken versterkt door hun enige ramen met broed en bijen te geven van sterke volken van hetzelfde ras en dezelfde groep. Dit werd niet alleen toelaatbaar, doch ook raadzaam geacht, daar het in de praktijk eveneens geschiedt en de resultaten meer beoordeeld werden naar de gemiddelden der groepen dan naar het gedrag der afzonderlijke volken. Vanaf het begin is erkend, dat het praktisch onmogelijk is in alle finesses gecontroleerde en wetenschappelijk geheel verantwoorde onderzoekingen te doen met drie rassen van bijen, drie koppels melkvee, of welke andere groepen van dieren dan ook.
Men kan echter aannemen, dat, met behulp van de verkregen resultaten, de bijenhouders zich een beeld kunnen vormen van hetgeen zij voor elk der drie bijenrassen kunnen verwachten onder de omstandigheden, zoals deze zich in Iowa voordoen.

Honingproductie.
De hoeveelheid honing geproduceerd door ieder volk werd op de volgende wijze bepaald. Alle volken werden gewogen in de lente op het ogenblik, datde speciale winterverpakking werd verwijderd, gewoonlijk omstreeks 10 Mei.
Bij de inwintering aan het eind van het seizoen werden ze opnieuw gewogen. Het verschil van deze beide gewichten, gecombineerd met het nettogewicht van de geslingerde honing, werd als jaaropbrengst beschouwd.
Onderstaande tabellen 1, 2 en 3 geven een overzicht over de honingproductie.


Uit de gemiddelden over 5 jaar blijkt, dat de Italiaanse bijen een meeropbrengst van 13 k.g. of 25% boven de Kaukasische hadden, terwijl de Krainer bijen een meeropbrengst hadden van 25.3 k.g. of 47% boven de Kaukasische en 12.3 k.g. of 18% boven de Italiaanse. De Krainer bijen toonden dus in het honingverzamelen hun superioriteit.

Aan deze tabel 2 mag geen te grote waarde worden toegekend, maar toch verdient ze onze belangstelling. (Vooral voor ons Hollandse imkers is het belangwekkend te zien, wat een goed bijenvolk in Amerika kan presteren. Opbrengsten van 135 of 187 k.g.!! vert.)

Tabel 3 geeft aan hoe de 10 beste honingvolken van elk jaar over de drie verschillende rassen waren verdeeld. Wanneer we in deze lijst voorkomende getallen beschouwen als percentages van het totaal van 50, dan blijkt, dat gedurende de 5 proefjaren 20% van de beste volken Kaukasiërs waren, 32% Italianen en 48% Krainers.

(Wordt vervolgd.)
WILLEM VAN DEN IEMENHOF.

1) Wanneer men de gemiddelden door optelling en deling bepaalt, krijgt men enigszins afwijkende waarden. De oorzaak hiervan is mij onbekend, ik heb de getallen overgenomen zoals ze in het American Bee Journal voorkwamen. Eng. ponden zijn omgerekend tot k.g.