De korfimker in Mei en Juni.


In Mei beginnen de korfvolken al aardig op te schieten; vooral, indien de natuur voldoende stuifmeel en honing geeft en het goed vliegweer is.
Zij beginnen de raten al te verlengen en er wordt al darrenraat aangezet. Bij een laat voorjaar, zoals nu, staan de raten nog scherp, maar het komt wel voor, dat ze worden afgestompt en het volk al zwermrijp begint te worden.
Men kan de ontwikkeling bespoedigen door regelmatig - bij gemis aan dracht - wat te voederen. Het beste drijfvoedsel is stamphoning waarin veel stuifmeel; dat "drijft" geweldig, doch bij gebrek daaraan kan men ook suikerwater geven, b.v. 2 à 3 delen water en 1 deel suiker. Is er voedselnood, dus zijn de volken licht, dan kan men meer suiker geven en ook de porties groter maken. Is er nog voldoende voedsel aanwezig, dan geve men slechts kleine porties; per dag niet meer dan een half pond suiker- of honingwater (lauw). Men dient er wel aan te denken, dat bij een te sterke voedering vele cellen met voedsel worden gevuld en dus geen broed kunnen bevatten. Kassian dus!
Hoofddoel moet zijn vroege en sterke zwermen te krijgen. Véél zwermen moeten we vermijden, want anders worden de volken te klein en kunnen niet veel presteren. Een voorzwerm en hoogstens 1 nazwerm is al welletjes.

Welk een gemak, als alle volken zowat gelijktijdig zwermrijp zijn! Sommige imkers sukkelen daar nog wel eens mede, doch dat is hun eigen schuld. Het is een betrekkelijk klein kunstje om in een kort tijdvak alle bromzwermen er af te krijgen. Men kan daartoe de volken gelijk sterk maken, 't zij door omzetten of door omvoeren. Zijn de volken ongeveer gelijk sterk, dan zullen de zwermen ook ongeveer gelijk kunnen afkomen.

Om dus vroege zwermen te krijgen moeten we voeren. Doch we moeten daarbij voorzichtig te werk gaan. Wie maar weinig voeder heeft moet zijn volken niet extra aanzetten, want hij kon dan wel eens tot de bittere ervaring komen, dat zijn volken gebrek gingen lijden.
Als de eerste zwerm afkomt, wordt deze opgezet in een korf welke men van te voren goed schoon heeft gemaakt (uitgebrand met een wis stro en nageboend met fris gras) en van voorbouw heeft voorzien. Wie voorbouw goed geeft heeft geen last, dat het volk schots en scheef in de korf gaat zitten. Vraag maar eens of een ervaren korfimker U daarbij helpt.

Nu is het opletten! Als de andere volken nog geen voorzwerm gegeven hebben vóórdat de korf welke er wél een gaf neigingen vertoont om een tweede zwerm af te stoten (fluiten der jonge moeren), dan jaagt men die voorzwermen er af. Maak ze sterk, indien ze op een andere plaats in de stal moeten komen, maak ze zwak (b.v. 1 pond) indien men ze op de plaats van het afgeklopte volk wil zetten. In het eerste geval moet men die jagers (de zwermen dus) de volgende dag wat voeren en er mede ophouden als ze aan de vlucht deelnemen, tenzij er geen dracht is.
Als nu het afgezwermde volk een nazwerm geeft, wordt die ook opgezet en als het oude volk weer begint te fluiten, breekt men alle moerdoppen uit en laat een jonge moer in het volk lopen. Tevens kan men alle darrenraat wegsnijden. Men kan dit ook doen, direct nadat de voorzwerm is afgekomen, doch dat eist een vaardige hand en voldoende kennis.

3 Weken nadat de voorzwerm er af is snoeit men het ratenwerk op, d.w.z. men snijdt dit werk zover mogelijk terug en maakt de korfwand van binnen vrij van alle onreinheden, stukjes raat enz. enz. Men krijgt dan frisse bouw en men weet het, goede hygiëne is een voorbehoedmiddel tegen ziekten.

En dan nog iets. Werk toch niet met te slordige en erg oude korven. Gooi die op de brandstapel. Ge krijgt dan niet alleen een fris uitziende stand, doch ge voorkomt daardoor, wellicht, veel spijt.

BIJENBOER.