Dansen wij op een vulcaan?


Het was te verwachten, dat naar aanleiding van het artikel van dhr. Groenveld met het nogal sensationele opschrift de pennen in beweging zouden komen en die verwachting werd niet gelogenstraft.
Intussen zijn die artikelen bijna alle van zulk een omvang, dat de Redactie zich genoodzaakt ziet om er een uittreksel uit te maken, terwijl aan het slot ervan dhr. Groenveld de schrijvers zal beantwoorden en de Redactie met haar mening zal besluiten.

Dhr. Joh. Verschoor te Eefde schrijft, dat hoewel het artikel van dhr. Groenveld op wetenschappelijke grondslag is gebouwd, het laatste woord toch steeds aan de practijk is. Als voorbeeld noemt hij het slikken van levertraan vóórdat iets over vitaminen bekend was. Hij gelooft ook wel, dat broedpest zal uitbreken, doch niet door import van Amerikaantjes, doch door importhoning. Koninginnenkwekers in Amerika staan, zo zegt schrijver, onder contrôle en honderden hier ingevoerde koninginnen veroorzaakten geen vuilbroed. Mindere weerstand der kruisingen is een andere kwestie. De omstreeks 1600 in Amerika ingevoerde Hollandse bij werd door de Italiaanse verdrongen, die veel meer weerstand tegen vuilbroed heeft. Schrijver wijst op de proeven van O. W. Park te Ames, Iowa (U.S.A.), die aantoonden, dat kunstmatig met vuilbroed besmette Italiaanse volken, zichzelf wisten te zuiveren en de weerstand bleek erfelijk te zijn.
Verder deelt schrijver mede, dat de ervaring met de door hem van dhr. Meijer betrokken Amerikaanse koninginnen eerst niet zo gunstig was, daar steeds de beste Amerikaan overtroffen werd door de beste Hollandse. Nu ze echter geacclimatiseerd zijn bereikt hij er goede resultaten mede. Schrijvers ervaring klopt met die van dhr. Demmink (1e nateelt niet zwermvrij) en Apeldoorn (niet lang meegaan der moeren). De schrijver besluit met te zeggen, dat de Krainer bij geprefereerd wordt wat overwintering en voorjaarsontwikkeling betreft. Bij Amerikaantjes moet men jaarlijks voor een jonge moer zorgen en in het najaar flink bijen bijfokken. Een 80-tal volken overwinterde verleden jaar zeer goed. De Krainer vraagt wat meer werk, doch kan schitterende resultaten opleveren. Over weerstand van de Krainer tegen vuilbroed is schrijver weinig bekend.

Dhr. J.C. Thiery te Leidschendam vindt, dat het geval van broedpest niet opgeblazen moet worden omdat daar een groot gevaar in schuilt, n.l. wat betreft de handel op het buitenland (Engeland) van levende bijenvolken. Schrijver wijst op de bepalingen tengevolge van de bestrijdingscampagne van Wageningen t.a.v. het voorkomen van de Coloradokever. Hetzelfde kan zich ook t.a.v. onze bijen voordoen! Schrijver wil het H.B. aan de Regering doen vragen: a. verhoging invoerrecht op buitenlandse honing, en b. verbod van invoer van koninginnen uit besmette streken. De honing wordt dan te duur om te voederen en de verbastering wordt beperkt.

L.W. van Nieuwenhuijzen & Zonen te Steenbergen Sas. In een zeer uitvoerig schrijven betogen de schrijvers geen imkers te zijn en geen liefhebbers van bijenhouden. Nog veel minder interesseert het hun welke kleur de bijen hebben. Als fruittelers waarderen en houden zij bijen voor de bestuiving en wel sedert 20 jaar, toen met bijen in kleine korfjes begonnen werd. Ze hadden toen echter in het voorjaar geen of weinig bijen, dus geen bijenbestuiving en geen honing. Na een paar jaar werd met goedbevolkte kasten begonnen en weer een paar jaar later had men 80 goedbevolkte kasten. In het voorjaar waren de volken echter veel te zwak, sukkelen met sterfte en ziekte onder de bijen en honing - zelfs voor eigen gebruik - uitzondering. Ongeveer 3 jaar geleden was er grote sterfte onder de bijen, waarvan de oorzaak niet was vast te stellen. Toen kwam dhr. Meijer voor andere zaken bij schrijvers op bezoek en van hem werd één Amerikaans volk en een stuk of 6 Amerikaanse koninginnen betrokken, terwijl deze 1 maal per jaar de stand bezocht voor het geven van voorschriften. Het volgend jaar werden alle volken tot geeltjes omgewerkt en niets anders dan succes en genoegen en een hoop voordelen. Steeds goede overwintering en in het voorjaar zware volken en direct daarop veel vliegbijen en verder enkele zwermen tengevolge huisvesting in te kleine Tukkerkastjes en in twee jaar enkele duizenden ponden honing. In alle voorgaande jaren werd dit samen met de oude bijen nooit bereikt. Tot nu toe geen last met ziekten of sterven.
Schrijvers merken op, dat naar hunne mening voortdurende - en vaak bovendien nog ongecontroleerde - geheel willekeurige inteelt zeker zoveel risico's voor verzwakking en achteruitgang medebrengt, als een tevoren berekende en enige jaren beproefde kruising.

Dhr. A.J. Demmink te Laren N.H. vindt het goed, dat gewaarschuwd wordt voor het binnenhalen van Amerikaans vuilbroed, doch men moet niet overdrijven. Dit vuilbroed kan worden overgebracht door besmette raten en besmette honing; over overbrenging ervan door zwermen heeft schrijver nooit iets gehoord of gelezen. Schrijver deelt dan mede, dat de ziekte bestreden wordt door het gehele volk in een kast af te schudden welke alleen kunstraat bevat. De besmette honing welke de werksters in de maag hebben wordt bij het uitbouwen gebruikt.
Verder wijst schrijver op de enorme hoeveelheid zwermen welke in Amerika van de Zuidelijke staten naar het Noorden van de V.S. en Canada verzonden worden en eveneens van plm. 117.000 losse moeren. Indien het overbrengen van vuilbroed door zwermen werkelijk het geval was, dan zou de handel niet zo'n grote vlucht hebben genomen. Bovendien staan in de meeste staten de verzenders onder controle van de bijenziekte-inspectie, al zal in het drukke seizoen - zo meent schrijver - wel eens een pondje bijen uit een besmette kast worden afgeschud. In de Amerikaanse vakliteratuur vindt men echter geen berichten daarover. Door voedering en roven van besmette honing kan de ziekte zeer zeker worden overgebracht. De gekochte koninginnen krijgen als reisvoeder een beetje suikerdeeg, dat met honing bereid is, mede. Dit deeg moet dus worden verwijderd en vernietigd en de begeleidbijen worden gedood. Zo behandeld ziet de schrijver niet in, dat ziekte kan worden overgebracht. Het vraagstuk van de erfelijkheid is een geheel ander punt.

Dhr. Y.A. de Boer te Ten Boer schrijft, dat indien onze bij een factor voor weerstandskracht tegen bijenziekten heeft, dan kan die door kruising worden beïnvloed en zelfs vrijwel geheel verdwijnen. Maar is het niet evengoed mogelijk, dat door kruising versterking van de weerstandsfactor plaats heeft? Men dient de importeurs te vertrouwen, daar aangenomen moet worden, dat deze Heren terzake kundig zijn. Op hun beurt zullen zij vertrouwen stellen in hun fokkers. In de meeste staten in N. Amerika bestaat een wettelijk geregeld officieel toezicht op het bijenteeltbedrijf met periodieke bevoegde inspectie. Schrijver vraagt of dit niet in het bizonder de fokstations zal gelden en hij is nog geenszins door het artikel van dhr. Groenveld overtuigd.

Dr. J.W. Schotman te Gouda zal de laatste zijn, die het vuilbroedgevaar miskent, doch voorbarige overdreven alarmkreten hebben een bedenkelijke kant. Zij richten zich tegen noodzakelijke en gewenste rasteelt, tegen belangrijke en noodzakelijke pogingen zwermvrije immen te krijgen en werpen het kind met het badwater uit.
Met dhr. Groenveld kunnen we het eens zijn, dat ongegarandeerde en ongecontroleerde import van vreemde bijen uit niet volkomen als vuilbroedvrij bekende bijenstanden uit den boze is. We moeten scherpe controle houden op import-bijen en import-koninginnen en we zijn zedelijk verplicht bij elke zending een schriftelijke garantie te vragen dat de gezonden waar evenals de stand zelf vrij is van ziekten, bovendien moeten we zorgen voor pijnlijke zorg voor de grootst mogelijke zindelijkheid, tijdig vernieuwen van raten, jaarlijkse verhuizing in schone kasten, zodat met gebruikmaking van een reservekast we het volk in een uitgebrande en vers geverfde woning kunnen hangen.
Zuiverheid van bijenstal en omgeving, vrijhouden van wasmotten enz. Importbijen uitsluitend met attest van zeer bekende eerste klas firma's betrekken. Nimmer vreemde honing voeren. We moeten ons niet laten weerhouden om voort te gaan met de verbetering van ons bijenras. De schrijver haalt Br. Adam aan, die uit Italianen, Krainer en Engelse bijen een vrijwel zwermloos ras met grote haalcapaciteit kweekte. Schrijver haalt ook enkele eigen ervaringen op en besluit dan met de woorden: Door goede kruising kunnen wij de weerstandsvastheid tegen ziekten behouden en onze zwermers zwermtraag maken. Wij moeten daarvoor bijen van elders betrekken.

Tot zover de schrijvers, waarop dhr. Groenveld het volgende antwoordt: "In dubiis abstine" ("Neem geen risico".)

Op verzoek van de redactie verwerk ik de stof voor mijn slotartikel in mijn wederwoord aan de verschillende inzenders.

De Heer Verschoor zet m.i. de zaak op zijn kop als hij zegt, dat de wetenschap achter de practijk aanloopt. De practijk wacht integendeel de resultaten der wetenschap eenvoudig niet af. Enkele jaren geleden was b.v. nog niet bewezen, dat vuilbroed kon worden overgebracht door kunstraat, vervaardigd uit was van besmette volken. Het parool moest zijn "neem geen risico" doch de practijk had geen geduld en gebruikte verdachte was. Tot enkele jaren geleden Duitse onderzoekers vuilbroed kweekten uit kunstraat, gemaakt van was uit besmette volken!
Wat de weerstand tegen ziekten betreft niet alleen de Italiaanse en Nederlandse bij, doch ieder gezond levend organisme vormt tegengiften bij besmetting. Wij allen ademen tuberkelbaccillen in en velen verdragen het; enkelen worden ziek. Voor die enkelen echter moet de ziekte met alle middelen bestreden worden.

Het initiatief van den heer Thiery om paal en perk te stellen aan de verbastering van ons bijenras, dat wegens zijn weerstand tegen ziekten in Engeland zo gewaardeerd wordt, heeft mijn hartelijke instemming. Over "het geval" konden wij inderdaad beter zwijgen, als er niet zoveel op het spel stond. Men suggereerde als oorzaak echter "buitenlandse honing" en waar "buitenlandse bijen" mij even waarschijnlijk voorkomt, heb ik er in mijn tweede artikel acht regels aan gewijd; mijn eerste artikel was reeds bij de redactie voordat "het geval" mij bekend was! Laten wij echter objectief zijn en alle mogelijkheden bestrijden

Het lijkt haast een sprookje wat de heren Nieuwenhuizen vertellen: 80 volken en slechts bij uitzondering honing voor eigen gebruik! Ik twijfel natuurlijk niet aan de objectiviteit van de heren N., doch ik zou hier graag meer van weten. Ook van de wijze waarop de kruisingen van tevoren berekend worden. Er is veel geheimzinnigs in dit geval. Voor inteelt behoeven de heren niet bang te zijn, darren en koninginnen vliegen zó ver! Onder ons gezegd: Toch niet snugger van de Engelsen om hun goede geld voor onze minderwaardige bijen te geven. Maar misschien hebben die hun prestaties in de Wieringermeer gezien......

Inderdaad kan een van broedpest verdacht of pas aangetast volk soms genezen worden op de wijze als de heer Demmink aangeeft.
Om lichtvaardige gevolgtrekkingen te voorkomen mag ik wel aanstippen, dat de besmette kast uitgebrand, de raten en wat er mee in aanraking kwam verbrand en begraven en de gereedschappen in sodawater een tijdlang gekookt worden. Men zet het volk niet direct op de kunstraat, doch plaatst het eerst een dag of drie in de kelder, waar het gevoerd wordt. Ook die tijdelijke woning wordt verbrand. Officieel kan broedpest worden overgebracht door besmette honing en besmette raten, zoals dhr. D. terecht opmerkt, verder door rovende bijen, besmette woningen, gereedschappen, slinger enz. Sedert enkele jaren is ook besmetting door kunstraat bewezen en dhr. D., die klaarblijkelijk de Am. literatuur goed bijhoudt, heeft natuurlijk de aanbeveling „guaranteed free from Foul Brood Germs" in sommige kunstraataanbiedingen wel opgemerkt. De besmettingsmogelijkheid door zwermen staat inderdaad niet vast, doch wordt in besmette streken aanvaard. Ook besmetting door koninginnen (mits zonder bijen en niet in het verzendblok toegezet!) is niet bewezen. Niet bewezen wil echter niet zeggen: doe het maar gerust! Denk aan het kunstraatgeval bovengenoemd, daar was ook niets bewezen, doch bestond ook gevaar!

Om de vraag van den heer De Boer met zekerheid te beantwoorden zou men de chromosomen-structuur der bijen moeten kunnen "lezen" en deze is tot nu toe nog een gesloten boek. Als de geachte inzender de in mijn tweede artikel gegeven beschrijving van de kruisings-gevolgen in Zwitserland leest zal hij het met mij er over eens zijn, dat de perspectieven voor kruising met vreemde rassen niet erg gunstig zijn. En beter dan telkens weer door schade en schande wijs te worden kunnen wij de lessen leren, die de geschiedenis ons gratis geeft! Wat het vertrouwen in importeurs en fokkers betreft dit Men beschuldigt mij er van dat ik de Engelsen op ons vuilbroedgeval opmerkzaam maak. Dat mogen de Engelse afnemers niet weten! Zij hebben... vertrouwen in hun importeurs en fokkers. Ik wil natuurlijk geen kwaad spreken van Amerikaanse fokkers en Nederlandse importeurs...

Dr. Schotman geeft enkele wenken over zorgvuldigheid en zindelijkheid in kast en stal, die ieder onzer wel in zijn oor mag knopen. Wat zijn zinsnede over rasteelt betreft, daarmee ben ik het eens. Rasteelt en pogingen om zwermvrije bijen te krijgen hebben mijn volle sympathie, doch binnen ons eigen ras!

In mijn tweede artikel zegde ik toe terug te komen op de vraag of onze vereniging maatregelen kan nemen tegen de import van vreemde bijen. M.i. heeft de vereniging hier zeker een taak. Als de komende zomer ons niet in de noodzakelijkheid brengt ingrijpende verenigings- en wellicht regeringsmaatregelen tegen bijenziekten te nemen, mogen we dat wel feestelijk vieren en meteen maatregelen nemen om in het vervolg alle gevaren, die onze bij en iemkerij bedreigen, energiek te keren.
Tenslotte meen ik verplicht te zijn aan allen, die ondanks alle waarschuwingen om niet het minste risico te nemen, toch nog menen dat het niet zo'n vaart loopt, nadrukkelijk op het volgende te wijzen: In een eenmaal besmette streek is de broedpest practisch niet uit te roeien. Zelfs na bestrijding van tienallen jaren zullen steeds nieuwe epidemieën uitbreken, doordat de broedpestsporen haar kiemkracht tientallen van jaren behouden. Laten wij redden wat er te redden valt!

LEEUWARDEN. RINK GROENVELD.

Naschrift Red. Wat heeft dhr. Groenveld betoogd? In de eerste plaats het gevaar voor overbrenging van vuilbroed, doch in de voornaamste plaats, dat door kruisingen met geïmporteerde koninginnen de weerstandskracht van onze bijen kan worden verminderd.
Van het eerste zullen weinigen het tegendeel beweren. Spontaan treedt een besmettelijke bijenziekte niet op, dus moet zij ergens vandaan komen. Uit het feit, dat in de ons omringende landen ongeveer alle bekende bijenziekten voorkomen en wij lange tijd van ernstige ziekten verschoond bleven, terwijl wij er nu ook kennis mede gaan maken (Nosema, mijtziekte, broedpest) moet men wel tot de conclusie komen, dat dit een erfenisje is uit het buitenland.
Nu brengt dhr. Groenveld een geheel ander element in het geding en wel de mogelijkheid tot het bekomen van een mindere weerstandskracht tegen ziekten.
Het is aan geen twijfel onderhevig, dat de ingevoerde soorten - dikwijls zelfs het jaar van invoer al - zich met onze bijen zullen kruisen. Indien inderdaad de mogelijkheid bestaat, dat door kruising een verminderde weerstand tegen ziekten daarvan het gevolg kan zijn, mogen we de veronderstelling van dhr. Groenveld niet met een laatdunkend schouderophalen voorbijgaan.
Enkele schrijvers hebben betoogd, dat we niet moeten overdrijven en ik zou willen zeggen laten we toch vooral waakzaam zijn. De kwestie van verminderde weerstand berust nog op min of meer gegronde vermoedens, die van rechtstreekse besmetting staat ongetwijfeld vast, indien voorwaarden daarvoor aanwezig zijn.

Uit dit debat kan men overigens de conclusie trekken, hoe broodnodig het is, dat wij beschikken over een proefstation onder leiding van den zo zeer deskundige Dr. Minderhoud, welk proefstation, naar we menen te weten, nu wel binnenkort in werking zal treden.
Zaken als de hierboven genoemde zijn die van de wetenschap. Uitspraken en vermoedens van leken op dit gebied -- hoe interessant overigens ook -- blijven in de lucht hangen en hebben onvoldoende gezag zolang ze nog niet wetenschappelijk zijn bevestigd.

Tot slot geven wij hier de mening van een tweetal Nederlandse geleerden weer, die wij de volgende vragen voorlegden:
1e. Bestaat naar Uwe mening er een gegronde verwachting, dat bij import van vreemde koninginnen en/of bijenvolken, bijenziekten kunnen worden binnengesleept?
2e. Deelt U de mening van Prof. Stomps, dat bij import en kruising de weerstandskracht van onze bijen kan worden verminderd ?
Hierop ontvingen wij de volgende antwoorden:


Dr. Winkel: Zo gemakkelijk (tot op zekere hoogte!) de eerste vraag is te beantwoorden, zo moeilijk is de tweede.
Als iemand mij een aantal monsters bijen toestuurt uit ingevoerde volken en ik constateer bij deze vreemde bijen Nosema, dan is er t.a.v. deze import geen verwachting meer, maar spreekt het nuchtere feit.
Wat de tweede vraag betreft vraagt Dr. Winkel zich af of hij wel competent is. Schrijver meent, dat een bevredigend antwoord alleen en misschien kan worden gegeven door deskundigen in erfelijkheidsleer en veronderstelt, dat Dr. Minderhoud door zijn dagelijks werk er veel van weet.
Dr. Winkel eindigt dan met de mededeling, dat hij zich kan voorstellen, dat de weerstandskracht in het algemeen (tegen 100 oorzaken) door import wordt verhoogd, ook tegen 50 oorzaken verhoogd en tegen 50 oorzaken verminderd.

Dr. Minderhoud: In antwoord op Uw schrijven d.d. 5 dezer heb ik de eer U het volgende te berichten:
ad 1e. Wanneer bijenvolken of koninginnen uit besmette gebieden worden geïmporteerd bestaat de mogelijkheid dat deze bijen besmet zijn.
Controle bij de uitvoer is geen waarborg dat b.v. niet één spoor van Bacillus larvae aanwezig zou zijn. Ook het voederdeeg, dat in de koninginnekooitjes wordt gedaan en dat met honing wordt bereid, levert gevaar voor besmetting op.
ad. 2e. Over de resistentie (weerstand. Red.) van de verschillende bijenrassen in ons land tegen ziekten zijn nog geen afdoende proeven genomen.
Het is wel mogelijk, dat de resistentie van alle rassen niet dezelfde is. Proeven, in het buitenland genomen, wijzen wel in deze richting.
Theoretisch bestaat m.i. ook wel de mogelijkheid, dat door kruising van weinig vatbare rassen toch vatbare individuen zouden ontstaan.

Met vriendelijke groeten,
v.d. Rijksbijenteeltconsulent,
de assistent, (get.) J. MOMMERS.