De Imkers moeten enig begrip hebben van de voorkomende bijenziekten.

(Dr. Winkel.)


In zijn belangrijk artikel in het julinummer van ons Groentje gaf Dr. Winkel een aantal zeer goede wenken, waaruit wij de bovenstaande nader willen bespreken, want met de kennis van de meest voorkomende bijenziekten in ons land is het bij de imkers niet bijster goed gesteld.
Zo herinner ik mij de volgende historische anecdote. In Overijsel - waar ik lange jaren woonde - duidt men ondervoeding wel eens populair aan met "lepelziekte". Het wil dus zeggen, dat de patient niet voldoende "lepelt", d.w.z. eet.
Het is nu al een groot aantal jaren geleden, dat ik deze uitdrukking in ons Groentje eens gebruikte, toen ik schreef over de oorzaken van een misoogst op de heide bij verscheidene imkers. Méér nog dan nu liet men de bijen in de drachtloze periode in juli niet voldoende "lepelen" en ik schreef, dat dan ook één van de oorzaken de "lepelziekte" was.
Toen ik nu ter gelegenheid van een tentoonstelling bijenvolken keurde, riep een tweetal imkers mijn advies in. Zij waren het n.l. niet eens over de vraag wat hun bijen wel zouden schelen. De een meende, dat het Nosema zou zijn, doch de ander wist stellig te beweren, dat hij "lepelziekte" op zijn stand had. Dat ik hartelijk heb moeten lachen om dit mal-á-propos behoef ik niet te zeggen, maar het bewijst ons tevens, dat op het gebied van bijenziekten men met de namen zelfs nog op slechte voet staat.

Dat behoeft ons niet te verwonderen. Immers wij zijn opgevoed in de leer, dat onze bijen ziektevrij zouden zijn. Het blijkt nu wel anders te zijn (geworden?), doch dat neemt niet weg, dat men zich niet erg druk gemaakt heeft over een of andere afwijking. Zandloperij kent zowat iedere imker; dat hoort er zo'n beetje bij. Roer kennen de hedendaagse imkers minder dan onze voorgangers. Van Meiziekte had men wel eens gehoord en alles wat zo voor de stand rondkroop had, zo redeneerde men, óf Meiziekte óf het was zandloperij en met deze oppervlakkige conclusie nam men genoegen. De ziekte verdween vanzelf weer.

Van broedziekten hadden sommigen wel gehoord, doch die kwam bij ons zo zelden voor, dat men zich daarover niet al te druk maakte en nóg niet maakt. Ik moet trouwens eerlijk bekennen, dat ik bij de duizenden volken welke ik al onder handen kreeg bij een practische les of als keurmeester nog nimmer broedziekte heb aangetroffen. Een geval, dat op goedaardig vuilbroed geleek, bleek na onderzoek slechts door koude afgestorven broed te zijn.
Nu wil ik allerminst beweren, een expert te zijn op het gebied van bijenziekten, verre van dat, doch als ik een verdacht geval aantref zorg ik er wel voor, dat dit ter kennis komt van hen, die tot oordelen bevoegd zijn.
Maar ik maak me sterk, dat als men de vraag eens aan alle imkers voorlegde kort te beschrijven hoe men (oppervlakkig) verschillende ziekten kan herkennen, het resultaat bedroevend zou zijn. Dezelfde vraag voorgelegd aan gediplomeerde imkers zou stellig een beter resultaat opleveren, doch zeker nog zeer onvoldoende zijn. Ik bedoel hiermede niets onaangenaams te zeggen, doch men komt zo zelden met ziektegevallen in aanraking en er is zo weinig contact met hen die dit wèl komen, dat dit deel van de bijenteelt door de meeste imkers zo goed als geheel verwaarloosd wordt.

En hoort men in de laatste jaren maar niet al te grif de mening verkondigen, dat pepersuiker en bespuitingen zieke bijen geven en men daarom de zaak maar op zijn beloop laat en zich de moeite niet geeft de werkelijke oorzaak te weten te komen?
Daarom herinner ik hier aan het opschrift van dit artikel en het is óók m.i. hard nodig, dat ten aanzien van dit onderdeel meer kennis wordt verspreid.

Enkele jaren geleden heb ik al eens gepoogd om wat gediplomeerden bij elkaar te krijgen, die bereid waren een cursus te volgen in ziekteleer. Ik geloof, dat zich 3 à 4 gediplomeerden opgaven en dus ging deze cursus niet door.
Nu echter de zaak urgent wordt, nu het noodzakelijk blijkt, dat niet alleen de gediplomeerden - de voorgangers dus - doch alle imkers enig begrip moeten hebben van de meest voorkomende bijenziekten, nu lijkt het mij het geschikte ogenblik toe om mijn vraag van toen nog eens te herhalen. Immers, als wij de voorlichters zoveel kennis omtrent bijenziekten kunnen bijbrengen, dat zij in ieder geval kunnen beoordelen met een verdacht geval te doen te hebben en misschien reeds een vooronderzoek kunnen instellen, dan kunnen zij in hun omgeving heilzaam werk verrichten en ook de imkers van het hun geleerde doen profiteren.

Er zullen practische ziektecursussen moeten komen, geleid door deskundigen. Wie daaraan zullen kunnen deelnemen? In de eerste plaats de gediplomeerden en verder zij, die in staat geacht moeten worden zo'n cursus met vrucht te kunnen volgen. Laten we het niet bij wensen laten, doch laten we aanpakken. Ondergetekende geeft zich als eerste leerling op. Zijn er meer, die dat willen, laten zij daarvan doen blijken door dit even aan de Redactie te berichten. Misschien krijgen we nu een voldoend aantal mensen bijelkaar om zo'n cursus tot stand te brengen en naar wij hopen vinden we ook voldoende deskundige leiders.
Het woord is nu aan hen, die mèt ons de noodzakelijkheid van meer kennis op dit gebied inzien.

JOUSTRA.