Het uitzoeken van opzetters en het inwinteren van korfvolken.


Als dit artikel onder de ogen van mijn lezers komt, is het heidegewin aanstaande en naar wij hopen komen de korven zwaar van de heide terug.
De heide staat er over het algemeen niet gunstig voor, althans niet op het ogenblik dat wij dit schrijven, doch de laatste flinke regens kunnen nog wel wat goed maken en de gunstige zomer heeft ons beste bijenvolken bezorgd.
Als nu het weer op de heide medewerkt kan de heideoogst nog meevallen en omdat wij alles van de beste kant willen zien, zien we in de toekomst ook loodzware korven.

Het voornaamste werk komt echter nog aan en dat is het uitzoeken van de opzetters.
De korfimker is de man, die er veel toe bijdragen kan, dat alleen het beste wordt overgehouden. Hij zoekt van zijn korfvolken die met jonge vruchtbare moer uit en overtuigt zich of de ratenbouw onberispelijk is, d.w.z. geen of weinig - en op de goede plaats - darrenraat. Liefst bestemt hij die volken voor overwintering, die bovendien de korf bijna geheel hebben uitgebouwd, dus "lang" werk hebben. Korven met oude zwarte raat - die heeft een goede korfimker echter nu niet meer - worden, niet opgezet.
De volken moeten sterk zijn en zo mogelijk nog veel broed bevatten. Slechte verweerde korven neemt hij liever de winter niet mede in, want behalve, dat hij daardoor wasmot en ziekten kans geeft, is een stand met slordige gammele korven een vreselijk gezicht.
Laat bovendien elk imker eens een paar korven meer opzetten, dan normaal. In het voorjaar zijn tal van bijenvolken nodig voor de fruitstreken en de internationale toestand kan het misschien wel eens nodig maken, dat onze bijenstapel belangrijk moet worden uitgebreid. In ieder geval kunnen enige volken méér per stal geen kwaad.
Bij het uitzoeken van opzetters ga men dus secuur te werk en alleen het beste is hiervoor juist goed genoeg.

Is men zover, dat men zijn aantal heeft bepaald, dan zet men deze na terugkeer van de heide in de stal; de anderen worden afgeklopt, afgesalpeterd en sommigen misschien gedood.

Nadat geoogst is worden de opzetters zonodig opgevoerd. Men gebruikt daarvoor allereerst afval honing, die met wat warm water aangelengd bij kleine porties de volken worden toegediend. Om roverij te voorkomen, het liefst des avonds.
Is de voorraad honing verbruikt, dan geeft men suikerwater in een verhouding van b.v. 1 deel suiker en 2 delen water en lauw toegediend, en ook nog bij kleine porties. Het doel van dit voeren is voorlopig nog de moer tot eierleggen te dwingen.
Heeft men dit zo'n dag of 14 voortgezet, dan kan men de porties groter geven en meer geconcentreerd; b.v. 1 deel water op 1 deel suiker.
Men voert zolang, totdat de korf voldoende zwaarte heeft, dat is ongeveer een pond of 30. Op plaatsen waar een zeer vroege dracht te wachten is, kan het gewicht wel '25 pond zijn.

Zijn de volken voldoende opgevoerd, dan worden de voerbakken weggenomen, schoongemaakt en opgeborgen. Geen vlieggaten verkleinen. Verder behoeft er eigenlijk niets meer gedaan te worden. Na het opvoederen is de imker met het inwinteren klaar.
Misschien kan men zijn korven nog wat achteruit schuiven, onder elk een stuk asfaltpapier leggen, wat muizenvallen plaatsen, doch dat is dan ook alles.
Men kan de stand nu verder rustig aan zijn lot overlaten en er voor zorgen, dat van buiten geen onrust veroorzaakt kan worden.

Nog een enkele goede raad willen wij geven en dat is in de eerste plaats zoveel suiker te bestellen als ge hebben moogt, doch ook niet meer. Voer liever de volken iets te veel, dan te weinig. Winters kunnen soms lang duren!
En wie volken afslacht dode de bijen, niet, doch voege die bij zijn wintervolken.
Wil men naakte volken opzetten, dan kan men dit het best doen in korven, welke al enig raatwerk hebben. Gooi er zeer veel bijen op (een korf vol!) en voeder aanvankelijk langzaam, later sneller. Snelvoeren bij naakte volken in het begin, levert onmogelijk dikke en korte raten.

BIJENBOER.