Hoe combineren wij het belang van den land- en tuinbouwer eventueel fruitkweker, met dat van den imker in verband met spuiten en stuiven met giftige stoffen?


Onder deze titel werd voor de afdeling Heiloo en Omstreken een praatje gehouden. Door velen werd de wens kenbaar gemaakt een uittreksel hiervan in het Maandblad te doen plaatsen, opdat ook andere afdelingen er kennis van zouden kunnen nemen.

De laatste jaren hebben wij in verschillende tuinbouwbladen en in de imkerspers erg tegenstrijdige berichten kunnen lezen, waarvan de strekking was, te doen uitkomen, hoe gevaarlijk het wel was, bijen te plaatsen in of in de buurt van bestoven of bespoten aanplantingen.
Goede waarnemingen, gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek waren nog niet veel verricht en men ging hoofdzakelijk af op het feit, dat bij laboratoriumproeven de giftigheid van verschillende stoffen ten opzichte van de bijen bewezen kon worden.
Om nu het gevaar in de praktijk van een of andere bespuiting of bestuiving te kunnen beoordelen is het in de eerste plaats nodig, dat ook de bijenhouder kan overzien met welke bedoeling en met welke middelen een bestrijding wordt uitgevoerd.

De middelen kunnen in het kort zijn: zwambestrijdingsmiddelen en insectenbestrijdingsmiddelen.
De insectenbestrijdingsmiddelen kunnen weer verdeeld worden in maaggiften, contactgiften en ademhalingsgiften, terwijl het mogelijk is, dat een en dezelfde stof zowel het een als het andere kan zijn.
Het zal duidelijk zijn, dat een maaggif dàn alleen voor de bijen gevaarlijk kan zijn, als en zolang het middel nog in opgeloste toestand op de bomen of planten aanwezig is. Over het algemeen kan men wel zeggen, dat een spuitmiddel, als het eenmaal op de bladeren is opgedroogd, niet meer of niet gemakkelijk meer in oplossing komt, ook niet mag komen, omdat immers het middel dan van de bladeren zou spoelen bij het eerste het beste regenbuitje.

Om nu de werking der verschillende stoffen te kunnen overzien verkeren wij in ons land niet in zulk een ongunstige positie als b.v. in het buitenland, omdat wij, behalve dan de liefhebbers, ons houden bij het gebruik van de beproefde standaardmiddelen waarvan de samenstelling bekend is, terwijl men in het buitenland veel gebruik maakt van fabrieksmiddelen, waarvan dat niet gezegd kan worden.
De middelen die in ons land het meest in gebruik zijn en die wij in het kort de revue zullen laten passeren, zijn:
A. van de zwambestrijdingsmiddelen de koperhoudende middelen als b.v. Bordeause pap, normaalpappoeder en andere koperhoudende fabrieksmiddelen. Verder de zwavelbevattende middelen, Californische pap en andere zwavelbevattende fabrieksmiddelen.
B. Insectenbestrijdingsmiddelen, waarvan vooral de arsenicumhoudende stoffen genoemd moeten worden, verder Fluorverbindingen en Bariumverbindingen. Van de organische verbindingen moeten genoemd worden nicotine stuif- en spuitmiddelen, Quassiaverbindingen (die bij ons bijna geen rol spelen), Pyrethrumverbindingen en Derrisbevattende middelen.

Over enkele van die middelen zijn zeer uitgebreide onderzoekingen uitgevoerd, voornamelijk door Böttcher in het "Zeitschritf für angewandte entomologie" (Nov. 1938 en Februari 1939) en in "Anzeiger fur Schadlingskunde" van 1937. Van zeer recente datum dus.
Aangezien de belanghebbenden, n.l. de "Bayerischen Landesanstalt fur Bienenzucht" dit onderzoek hebben gesteund en hun medewerking hebben gegeven, kan men wel aannemen, dat het onderzoek niet eenzijdig is uitgevoerd, ook al zou de naam van den onderzoeker reeds geen voldoende zekerheid geven. Hij heeft voornamelijk gewerkt met Pyrethrum- en Derrisbevattende middelen. Hierover echter later.

Als wij in de eerste plaats de gevaren van de in gebruik zijnde koperhoudende middelen bezien, dan kan worden opgemerkt, dat het bij de spuitmiddelen (stuifmiddelen worden in ons land zeer weinig of niet gebruikt) een gelukkige omstandigheid is, dat de koperspuitmiddelen geen echte oplossingen vormen doch suspensies. Dat zijn stoffen, die (om het populair voor te stellen) te vergelijken zouden zijn bij melk. Laat men melk op een oppervlakte verdampen en voegt men dan water bij de droge stof, dan verkrijgt men geen melk. De stof wil niet meer oplossen. Zo is het ook bij de koperhoudende spuitmiddelen. Zijn ze eenmaal op het blad opgedroogd, dan wordt de stof niet meer in oplossing gebracht door een regenbui. Hoogstens kan er mechanisch wat afschuren. Zou er een grote overmaat aan koper aanwezig zijn, dan zou er door dauw misschien iets in oplossing kunnen komen, doch tegen een overmaat aan koper wordt altijd gewaakt omdat dan bladverbranding zou kunnen ontstaan.
Deze middelen zijn dus slechts gevaarlijk (omdat ze inderdaad giftig zijn voor bijen) zolang de spuitvloeistof nog niet is opgedroogd. Dat opdrogen gaat echter zeer snel.
Bovendien werkt de stof afschrikwekkend op de bijen, n.l. de bijen worden enige tijd ervan teruggehouden volgens verschillende onderzoekers. Datzelfde vinden wij ook bij andere middelen.
Bovendien zal geen enkele fruitkweker gaan sproeien tijdens de bloei. Men spuit met koperbevattende middelen (in de fruitteelt) voor de bloei, terwijl na de bloei met zwavelbevattende middelen gespoten wordt. Bij andere, hoofdzakelijk niet bloeiende gewassen, spuit men het gehele jaar door (aardappelen, uien, kool, Hyacinthen etc.)
Koper is echter wel degelijk giftig voor de bijen, zodat men ervoor moet waken om bomen met koper te sproeien, als onder die bomen andere bloemen bevlogen worden of kunnen worden (b.v. onkruiden).
Bij een oordeelkundig gebruik is er dus vrijwel geen gevaar. Bovendien worden door koper alleen de vliegbijen in geringe mate gedood, als er onoordeelkundig gespoten is en het broed en de jonge bijen ondervinden geen schade (volgens Bötcher).

Het gevaar verbonden aan het gebruik van zwavelbevattende stuifof spuitmiddelen is nog kleiner omdat het meest gebruikte middel, n.l. Californische pap, zeer afschrikwekkend werkt op de bijen. Ieder die dit goedje kent, zal weten, dat het onaangenaam riekt. Het is vrijwel niet giftig voor bijen en het wordt nooit tijdens de bloei gebruikt. Als stuifmiddel is het evenmin gevaarlijk.

Bij het gebruik van de echte insectenbestrijdingsmiddelen is de toestand natuurlijk geheel anders omdat wij daarvoor juist gebruik maken van middelen, die giftig zijn voor koudbloedige dieren, als insecten zijn. De werking dier middelen kan zijn een regelrechte vergiftiging doordat ze bladeren eten, waarop vergif gespoten of gestoven is. Een maaggif dus. Het vergif kan in de ademhalingsopeningen dringen en daardoor kunnen de dieren een verstikkingsdood sterven en de dieren kunnen sterven doordat het gif inwerkt op de chitinehuid der insecten.

Beginnen wij bij de echte maaggiften, dan komen wij terecht bij de arsenicumverbindingen: Loodarsenaat, Parijs groen en andere arsenaten. Bij een onoordeelkundig gebruik van deze stoffen kan zulk een grote sterfte onder de bijen ontstaan, dat de volken waardeloos worden. Zowel de vliegbijen, het broed als de jonge bijen sterven.
Voor zover ik heb kunnen nagaan geldt dit alleen voor de arsenicumverbindingen.
Zoals nu de laatste jaren in verband met het optreden van de Coloradokever ook in ons land enorme hoeveelheden loodarsenaat worden gebruikt, zal men de grootste voorzichtigheid moeten in acht nemen.
Een speciaal in verband hiermede verricht onderzoek heeft aangetoond (Dr. Borchert v. d. Biologischen Reichsanstalt) dat met loodarsenaat bespoten aardappelen zelf weliswaar geen groot gevaar opleverden, omdat de aardappelen immers zeer weinig bloeien en dus weinig bevlogen zullen worden, doch dat de mogelijkheid aanwezig is, dat de bijen dauw met vergif opnemen en ook bestaat de mogelijkheid, dat de bijen onkruidbloemen bevliegen.
Een gelukkige omstandigheid hierbij is voor ons, dat de Nederlandse landbouwers veelal zeer weinig onkruid in hun aardappelen toelaten.
Voor deze vergiften kunnen wij echter nooit te voorzichtig zijn. Zorgen wij voor goede drinkgelegenheden en zorgen wij nooit tijdens de bloei te spuiten en houden wij verder in het oog, dat een giftige sproeivloeistof weg kan waaien, dan is het gevaar in ieder geval heel klein te maken. Overleg tussen den kweker en den bijenhouder is echter zeer nodig.
Bij arsenicumbevattende stuifmiddelen, zoals die in de bosbouw in Duitsland soms worden aangewend, doet men het beste, vóór het gebruik de bijen over een grote afstand te verplaatsen uit het gevaarlijke gebied. Anders houdt men geen bijen over.

Van de andere metallische vergiften kan ongeveer hetzelfde worden gezegd als van Arsenicum, doch ze zijn veelal minder gevaarlijk. Bovendien worden ze in ons land in veel mindere mate aangewend, zodat wij daarover niet verder behoeven te spreken.
De organische vergiften nemen in de insectenbestrijding een zeer belangrijke plaats in. Ze hebben bij den bijenhouder een zeer slechte naam en laten wij eens zien, wat daarvan waar kan zijn.

In de eerste plaats dan nicotine. Ieder weet wel, wat nicotine is en waarvan het afkomstig is. Wij gebruiken het met veel succes tegen zeer uiteenlopende insecten. Vooral ter bestrijding van bladluizen wordt het zeer veel aangewend. In Noord-Holland veel ter bestrijding van bladluizen in zaadkool en tegen koolzaadglanskevers.
Nu is het bij zaadkool, die een langgerekte bloei heeft, niet altijd mogelijk vast te houden aan de regel, dat tijdens de bloei niet gespoten mag worden. Bij vruchtbomen en andere bomen en planten met een snel verlopende bloei is dat wel mogelijk.
De onderzoekingen hebben aangetoond, dat nicotine zeer afschrikwekkend werkt op de bijen. Pas bespoten planten zullen echter bij voorkeur niet bevlogen worden omdat bij proeven bleek, dat zelfs planten die met zuiver water werden bespoten niet bevlogen werden. vóór de vloeistof weer ongeveer was opgedroogd. De conclusie zou dus zijn, de koolplanten b.v. tegen de avond te bespuiten. Dit heeft wel weer een bezwaar, omdat nicotine bij hogere temperaturen het werkzaamst is, doch ik geloof niet, dat dit zo heel erg is (als compromis).
Böttcher dompelde bijen in een oplossing van de gebruikelijke sterkte van nicotine en spoelde ze toen in schoon water na. Een groot deel der bijen herstelde zich dan weer.
Nu wordt een bij in de natuur slechts heel licht bespoten, als hij al niet opgevlogen is zodra men begon te spuiten. De proef is dus een gebrekkige nabootsing van een paardenmiddel. De conclusie is dan ook, dat het gevaar zeer gering is.

Derris en Rotenon kunnen wij wel in één adem noemen. Derris noemt men gemalen wortels van enkele tropische planten (slingerplanten). Rotenon is een extract van die wortels. Het poeder werd vroeger in de tropen gebruikt in de visvangst. Strooide men of klopte men n.l. gemalen wortels in visvijvers, dan werden de vissen bedwelmd en men kon ze opscheppen. Omdat Derrisproducten slechts giftig zijn voor koudbloedige dieren kon de mens zonder gevaar die vis con sumeren. Het gebruik voor dat doel is inmiddels verboden.
Derrisproducten zijn zeer giftig voor sommige insecten.
Derrisproducten schrikken de bijen plm. 1½ uur af en bij het gebruik van de normale concentraties waren nauwelijks schadelijke gevolgen te bespeuren. Slechts zeer weinig bijen stierven. Een versterking van de concentratie tot het 10-voudige van de gebruikelijke gaf duidelijk schade, doch broed en jonge bijen ondervonden geen last.
Ook volgens eigen ervaring komt het mij voor, dat de gevaren aan het gebruik van Derris verbonden zeer overdreven zijn. Ik gebruik jaarlijks Derrisstuif in de tuin en de bijen ondervinden nooit enige hinder.

Wat van Derris gezegd is geldt in hoofdzaak voor Pyrethrum. Pyrethrum wordt verkregen door bloemhoofdjes van Chrysanthemum- en Pyrethrumsoorten te vermalen. Het poeder noemt men insectenpoeder en een aftreksel daarvan noemt men Pyrethrine. Het is slechts voor koudbloedige dieren giftig.
Pyrethrum bevattende stuif- en spuitmiddelen bleken een zeer grote afschrikwekkende werking op bijen uit te oefenen. Die werking duurde soms 5 uren. Houdt men hierbij in het oog, dat na verloop van 10 uren reeds een zeer groot deel van de giftigheid is verloren gegaan, vooral bij hoge temperaturen, dan zal men tot de conclusie moeten komen, dat het gevaar zeer klein is en heel goed te ontlopen.
Böttcher komt tot de volgende conclusie
Zelfs bij een alzijdige bespuiting herstellen de meeste bijen zich; Alleen bij een abnormale sterke bestuiving trad verlies van bijen op; Broed en jonge bijen ondervinden geen nadeel.

I. Uit dit alles kan worden geconcludeerd, dat de in ons land meest gebruikte zwam- en insectenbestrijdingsmiddelen bij een oordeelkundige aanwending zonder veel gevaar kunnen worden toegepast, ook al zijn er bijenvolken in de buurt.
II. Meer overleg tussen fruitaanplantingsbezitters en bijenhouders is echter noodzakelijk, omdat ze beiden dezelfde belangen hebben.
III. Voor arsenicumbevattende middelen kan men nooit te voorzichtig zijn.
IV. Het gebruik van arsenicumbevattende stuifmiddelen brengt meer gevaar met zich mede dan het gebruik van spuitmiddelen, omdat stuifmiddelen over een groot oppervlak verwaaien kunnen.
V. Tijdens de bloei moet men niet spuiten en behoeft men bijna nooit te spuiten (of stuiven).
VI. Moet tijdens de bloei gespoten worden, dan spuite men tegen
de avond. De volgende morgen is een groot deel van het gevaar voorbij, behalve bij het gebruik van arsenicumbevattende middelen.
VII. Men zorge voor goede drinkgelegenheden.

Treedt bijensterfte op, dan trekke men geen voorbarige conclusies, doch men zende bijen ter onderzoek op.

SINT-PANCRAS.
VAN HERWIJNEN.