Onze Bijenwoning en de beginneling in het vak.


Een bijenpraatje is de oorzaak dat ik toch eens hals wil geven over het bovenstaande onderwerp.
Als men zo langzamerhand aan een gouden jubileum met onze ietwat stekelige vrienden nadert, heeft men al heel wat nieuwe imkers met bijzonder enthousiasme zien beginnen, maar toch er ook eigenlijk veel te veel teleurgesteld weer zien verdwijnen of een combinatie zien ontstaan van imker en bij, zonder dat men nu bepaald kan aanwijzen wie in het bijzondere geval de baas van de twee is en ten wiens voordele en genoegen die combinatie nu eigenlijk dient.

De eerste jaren heeft de beginner daar nog niet zo'n erg in. Nu ja, hij wou eigenlijk een paar kasten houden, maar met wat meer zal de oogst toch ook beter worden. Hij zal dus maar ophouden met dat telkens uitbreken van doppen en nazien en er gauw een paar kasten bijbestellen of timmeren.
Pas als zijn stal vol is en er zo hier en daar in de tuin nog wat staan ter illustratie van het landschap, komt hij tot de ontdekking dat er iets niet helemaal in orde is. Trouwens hij heeft zijn honingslinger ook belangrijk minder gebruikt dan zijn zaag.
En dan komt de moeilijkste tijd voor hem aan; uitbreiding is geen genoegen meer, het wordt tijd dat hij in het "baas"-zijn over zijn bijen en de resultaten voldoening vindt. Al dat telkens nazien en doppen wegbreken van een zeker voor hem de helft te groot aantal volken is geen genoegen meer, vooral als hij zijn zwermen toch niet binnen kan houden en de oogsten door de voortdurende zwermlust te klein blijven. Op z'n best komt hij bij enkele volken tot één gevulde honingkamer toe voor die zwermdrift alles verder bederft.

Het komt mij nu voor, dat dit verloop van zaken niet aan onzen imker ligt, maar voor 90 procent aan het materiaal waarmede hij begonnen is. Dit zal gewoonlijk zijn de normale Simplex-, W.B.C.- - of hoe ze verder mogen heten -kast, dus een tienramige kast onder hele ramen en boven halve.
Hoe is nu de ontwikkeling in die kast. Als de broedkamer zo ongeveer geheel met honing, larven en eitjes bezet is, wordt de honingzolder opgezet. Het duurt dan nog wat eer de bijen deze volledig in gebruik hebben genomen en inmiddels wordt de broedbak overbevolkt, de moer houdt nog maar een beperkt terrein voor het deponeren van hare eitjes over, wel niet zo erg als in de strokorf, waar de honing nog wat ruimte gaat vragen, maar toch komt de toestand in het volk daar heel dicht bij. Het zou nu hoogst onnatuurlijk zijn indien in dit stadium de zwermdrift dus niet ontstond; op zijn best kan men in dat opzicht op een vertraging van een paar weken rekenen.
Verder is er geen enkele reden waarom die zwermdrift in dit geval zou verdwijnen aleer deze bevredigd is en ruimte is gemaakt door het wegtrekken van de zwerm en (of) het eierloze tijdvak van de in het volk gebleven of gelaten jonge moer. Maar daarmede zijn dan ook de factoren voor een goed gewin, "zoveel mogelijk bijen met haal-drift", verloren geraakt. De gang is er uit.

Mijns inziens moet daarom deze kast als totaal ongeschikt worden afgewezen en ik heb het heel jammer gevonden dat juist deze vorm van bijenwoning in Nederland is ingeburgerd en zelfs gepropageerd. Ik heb haar bij een behoorlijke dracht bijna steeds de bron van alle teleurstellingen bevonden.
Het eerste vereiste voor een bruikbare bijenwoning is naar mijn ondervinding dat de ramen van broed- en honingkamers gelijk en omwisselbaar moeten zijn, pas dan kan men "baas in huis" blijven, vooral als de zaak zo is ingericht, dat het aantal bakken in de kast naar behoefte kan worden vergroot.
Mij werden die teleurstellingen bespaard doordat ik bij toeval (of mogelijk aangelokt door de iets lagere prijs, ik was toen 14 jaar en beschikte uit de aard der zaak over een zeer beperkt bedrijfskapitaal) begon met Tukkerkasten, bestaande uit drie achtraamsbakken, alles halve raampjes.

Al heel gauw bleken deze kasten te klein om zwermlust te voorkomen en werd uitbreiding in de hoogte gezocht. Een maximum van vijf bakken, door onderlinge omwisselbaarheid natuurlijk niet voor alle kasten nodig, bleek voldoende. Later ben ik overgegaan op het iets kleinere halve Simplexraam en achtraams dito bakken, daar deze gemakkelijker verkrijgbaar waren.
Deze kasten worden gebruikt met twee (halveraams) broedbakken en in het voorjaar wordt begonnen met uitbreiding in de bovenste broedbak (no. 2), zo nodig wordt tijdig een raampje met broed van bak 2 overgebracht naar de onderste bak (no. 1), met ook daar uitbreiding, doch iets langzamer of later dan in bak 2.
Als beide bakken bezet zijn komt het rooster op bak 2 en daarboven de derde bak (3). Gewoonlijk worden daarbij een viertal raampjes met broed uit 2 naar 3 verhuisd en 2 en 3 aangevuld elk met 4 lege ramen; in 3 aan de kanten, in 2 om en om met een broedraam.
Nu wordt er verder aan gedacht dat er steeds behoorlijke legruimte voor de moer in bak 2 moet blijven en worden dus daaruit telkens raampjes met broed boven het rooster gebracht, meestal bij vier tegelijk om de raampjes in 2 weer om en om te kunnen zetten; een hoogst enkele maal, als de omwisseling eens wat laat blijkt te zijn gebeurd en er zich zwermtekenen vertonen, wordt ook omgewisseld uit 1.
Om de zaak boven te bergen (er komt nu ook honing) is het gewoonlijk nodig, om na een paar weken de vierde bak (3a) te plaatsen en wel dadelijk boven het rooster, dus tussen 2 en 3. Vervolgens kan het nodig zijn bij een goed gewin om op dezelfde plaats de vijfde bak te plaatsen, altijd dus gepaard gaande met omwisseling van raampjes uit 2.
In het bijzonder wil ik er op wijzen, dat de vervanging in bak 2 steeds moet doorgaan, dus ook als er geen of weinig gewin is. Dan geschiedt de omwisseling met de bijna ledig gebleven of ledig geworden raampjes uit de reeds, eerder boven het rooster geplaatste bak of bakken, dus zonder uitbreiding van het aantal bakken. Het laatste heeft natuurlijk ook plaats na het slingeren van een bak.

Op deze wijze werkende heb ik in vele jaren geen zwerm of zwermlust in mijn kasten, gehad en dientengevolge zeer goed doorwerkende volken, welke voor deze omgeving een mooi resultaat gaven.
Nooit heb ik daarbij ondervonden dat ons eigen zwartje of zelfs de iets Italiaans gekruiste bij te zwermlustig was. Ik heb steeds een of twee korven aangehouden om mijn aantal volken op peil te houden of een zwakken broeder wat te helpen; om aan moerdoppen te komen voor de vervanging van de koninginnen, welke naar mijn bevinding om de twee jaar nodig was, moest ik vaak een volk tijdelijk moerloos maken.

De moeren werden op eenvoudige wijze geteeld door een broedraampje met dop en een raampje met honing benevens wat bijen in een tweeraamskastje te brengen, dan eerst een viertal dagen het geval in de donkere kast en verder afwachten tot de moer eierleggend was, daar ze anders, in de kast gebracht, daarmede wacht tot al het broed is uitgelopen.

Later heb ik tussen mijn volken een tiental jaren een normale Simplexkast gehad, zonder meer op de gebruikelijke wijze behandeld, en de resultaten daarvan bleven gemiddeld onder de helft van die van mijn andere kasten, buiten en behalve de ergernis dat die beesten daarin koppig anders wilden dan hun baas.

Nu wil ik met het vorenstaande geenszins zeggen dat de beschreven kast nu onder alle omstandigheden beslist de beste zal zijn. Een iets bredere kast en een kast met hele broed- en honingkamer raampjes kunnen mijn inziens ook goed zijn, als maar blijft de omwisselbaarheid en de mogelijkheid tot onbeperkte uitbreiding van het aantal bakken.
Wel komt het mij voor, dat die kast wat soepeler is; men werkt bij het opzetten van nieuwe bakken in het voorjaar niet met zulke grote schokken, er kan eens spoediger een bak geslingerd worden als dat gewenst is om ruimte te geven, de overwinteringsruimte is wat kleiner en dus beter en het gebruik van raampjesblokken is niet zo nodig.

Die blokken komen trouwens prachtig tegemoet aan de bezwaren van de tienraamskast, vooral aan die met alles gehele ramen en zijn daarbij, vooral ook bij bovenstaande werkwijze, eigenlijk onmisbaar.
Men kan dan beginnen met een paar raampjes naar boven te brengen en verder naar bevind van zaken de ruimte daar uitbreiden en verder omwisselen; met die blokken is de overwinteringsruimte op de juiste grootte te krijgen en in het voorjaar de uitbreiding goed te regelen. Het hele raam heeft daarbij zelfs iets voor, omdat bij het halve raam de moer soms wat moeilijk van de bovenste broedbak naar de onderste overgaat.
Hiertegenover staat dan weer dat men de uitbreiding met de vijfde bak mist (men zal slechts zelden zoals in de gouden dagen van de Wieringermeer met 2 heleraams-bakken kunnen werken) en dat het terugbrengen van raampjes uit de honingkamer naar de broedkamer in een drachtpauze bezwaarlijk gaat en weinig zin heeft als de bovenste helft van het hele raam al veel honing bevat.

En zo hoop ik dan den beginner wat soulaas te hebben gegeven. Het materiaal behoeft geen bezwaar te zijn om het eens op deze manier te proberen, daar men meestal wel eenvoudig de bestaande honingkamers kan samenvoegen tot halveraams-kasten en de broedbakken tot heleraams. Het gaat dan alleen om een enkele buitenrand en wat blokken.

"BUSSEKRUYT".

Naschrift Red.
Heel toevallig vertelde mij een imker, dat hij bij halve raampjes ook de beste resultaten boekte. Kleinere raampjes werden vroeger trouwens ook al met succes gebruikt.
RED.