Anton Janscha.


Ich tödte keine Biene um Honig und Wachs zu bekommen, sondern erhalte sie frisch und gesund, aufdasz sie mir das kunftige Jahr wieder Wachs und Honig eintragen.

Bijzondere manier honing en was te vermeerderen met vernieuwing van de stok.

Ik wil hier mijn bedrijfswijze beschrijven, waarvan ik steeds met het grootste voordeel gebruik maak. Ik verhinder hiermede het zwermen en sta slechts zoveel zwermen toe om het aantal verkochte volken te vervangen. Ik krijg meer honing en was en vernieuw tegelijkertijd mijn oude stokken, zodat er geen volk meer dan twee jaar op zijn oude werk zit. Ik dood geen bijen om honing en was te bekomen, maar houd ze fris en gezond, opdat zij mij in het komende jaar meer was en honing inbrengen. Ik slacht niet, gelijk sommige, dit jaar de helft en het volgende jaar de andere helft. Ik ontzie het broed met de grootste behoedzaamheid te allen tijde. opdat dit ook mee kan werken. Mochten dit toch diegenen leren, welke hun bijen in het voorjaar met zwermen vermeerderen, opdat zij deze dan weer kunnen doden; degenen, die hun bijen vrijelijk laten zwermen en met noodweer laten verhongeren; degenen, die hun bijen steeds op het oude werk laten zitten en daarmede te gronde laten gaan; degenen, die door vernieuwing van hun oude stokken door het om de twee jaar uitsnijden van de helft van de inhoud; leerden dezen, zeg ik, beter met bijen, met deze zo nuttige dieren om te gaan, zij zouden veel meer voordeel hebben.

1e Handeling:
Ik heb b.v. in het voorjaar 4 stokken: A, B, C en D. A en B met raat van 2 jaar, C en D van het vorige jaar; A en C tamelijk goede, B en D zwakkere. Ik laat ze werken tot ze genoeg bijen uitgebroed hebben, nog tamelijk broed hebben en alle kentekenen geven, zich klaar te maken om te zwermen. Stok A drijf ik 's morgens of 's avonds in een ledige: Een geef deze een handgrote broedraat om te beginnen. Hierna zet ik E op de plaats van A. Stok A verenig ik met C, door A hierop te plaatsen, zo spoedig mogelijk, opdat het broed niet afkoelt. E heeft veel meer bijen dan een voorzwerm en kan bij goede dracht in 10 dagen uitgebouwd zijn. Zo is E verjongd en zeker voor lange tijd verhinderd te zwermen; C zal door dubbel werk voor zichzelf en A ook zijn vlijt verdubbelen.

2e Handeling:

B en D, zijnde de zwakken, laat ik nog 2 of 3 weken werken, hierna handel ik hiermede als met A en C. B wordt in een ledige: F gedreven, en deze op de plaats van B geplaatst. B komt als opzetter op D. Nu is A in E en B in F verjongd. C en D hebben aan A en B goede opzetters. Alle vier zijn van zwermplannen bevrijd en zijn goede stokken. Ik behoef in lange tijd niet op zwermen te wachten en kan andere zaken afdoen.

3e Handeling:
Na enige tijd moet ik toch eens even een kijkje nemen. De stokken E en C (met opzetter A) mochten eens zwermplannen krijgen! Het is nog vroeg in het jaar en een goede dracht, zoals de heide, nog op komst, zeg begin Augustus. Ik jaag de bijen uit stok C en zijn opzetter A in een ledige G. Mocht deze voor zoveel bijen te klein zijn, dan geef ik ze nog een boven- of onderbak. Nadat ik uit A de verzegelde honingraten uitgesneden heb, maak ik daarvan een opzetter op E. Eveneens drijf ik B met D in H en zet B op F. Dientengevolge heb ik op 4 stokken (E, F, G en H) opzetters en wanneer het jaar zeer gunstig is, meer dan één op een stok. De laatste opzetters neem ik in de herfst weg en oogst uit allen de honing en was ten eigen nutte.
Wie het getal van zijn volken wil vermeerderen, die behoeft slechts in één van de opzetters een moer in te voeren.

Deze bedrijfswijze, lezers, is niet van de laatste tijd, zoals misschien velen van U zullen denken. Zij is van den Krainer Anton Janscha, die van 1734 tot 1773 leefde. Deze Janscha was een zeer interessante persoon. In zijn jeugd hield hij zich al met bijen bezig. Hij was tevens schilder en met talent, hetgeen hem bij het beschilderen der voorplanken zijner bijenkasten, zoals dat in zijn vaderland gewoonte is, zeer van pas kwam.

In 1766 trok Anton Janscha met zijn twee jongere broers naar Weenen en lieten zich inschrijven als leerlingen der K.K. Akademie voor Beeldende Kunsten, die door Keizerin Maria Theresia was gesticht. Anton nam 16 bijenvolken mee naar Weenen. De jongere broeders zijn in Oostenrijk zeer bekende kunstenaars geworden, maar Anton volgde een andere weg. In 1769 gaf de reeds genoemde Keizerin opdracht tot de oprichting van een Imkersschool. Hiervoor werd een leider gezocht en gevonden in Janscha. Jammer heeft hij deze post niet lang mogen bekleden; hij stierf reeds 4 jaar later. Van de hand van dezen bekwamen meester zijn twee boeken verschenen (Janscha moet op 30-jarige leeftijd eerst hebben leren lezen) en wel: "Abhandlung vom Schwärmen der Bienen", en "Vollständige Lehre von der Bienenzucht", waaruit hiervoor een paar artikels staan vertaald.
Het laatste werk werd na zijn dood door zijn leerling en opvolger Munzberg in 1775 uitgegeven en daarna nog tienmaal, het laatst in 1922 in het Sloveens (Krain behoort na de Wereldoorlog tot Joegoslavië en de bijenteelt wordt hier nog steeds uitgeoefend in de Bauernstocken, zodat de werken van Janscha nog steeds van toepassing zijn). De eerste druk was met goed uitgevoerde tekeningen van Janscha voorzien. De latere uitgaven waren niet zo goed. Jammer dat in het exemplaar in onze Bibliotheek (uitgave 1790) de tekeningen ontbreken.
Het andere werk verscheen in 3 oplagen (1771, 1774 en 1775) en daar het thans zo goed als niet meer te bekomen is, verscheen er van de hand van Theodor Weippl een werkje, waarin hij Janscha's werk geheel opnam, benevens talrijke gegevens omtrent Janscha. Diens boek werd geheel volgens de eerste uitgave opgenomen.

Janscha was een zeer kundig en scherp waarnemer, 20 jaar voor Huber moet hij het bevruchtingsteken bij de moer hebben waargenomen.
Zijn stokken waren de nu nog in gebruik zijnde Krainer Bauernstocken, lang 79 cm., breed 37 cm. en hoog 16 cm., vóór- en achterplank los. In de bovenplank 2 gaten, terwijl de bodemplank met schroeven vast zat.
Als rechtgeaard Krainer had hij een afschuw van kunstzwermen, niettegenstaande kon hij met afleggers en vliegers goed overweg.

Uit het boek: "Abhandlung der Bienen" volgen hier nog een paar gedeelten:
"Tussen 9 uur voormiddags en 3 of 4 uur namiddags zal de koningin, door een grote schaar bijen en darren begeleid, uit het vlieggat komen, zich om en om draaien, om de stok goed in zich op te nemen, opdat zij deze bij haar terugkomst weer kan vinden en zal zij zich ten slotte in de lucht verheffen. Zij zal een poos rond de stok vliegen en langzamerhand hoger vliegen. Bij haar terugkomst vliegt zij nog wat rond alvorens naar binnen te gaan. Dan geeft men acht op de volgende kentekenen waaruit men de bevruchting kan afleiden: Is het achterste spitse gedeelte van het lijf, waar de bijen de angel hebben, open of hangt hieruit iets wits op een dunne draad gelijkend en ziet zij er als het ware beschadigd uit, dan heeft de bevruchting plaats gehad. Zij zal in 5 of 6 dagen eieren gaan leggen. ,Wanneer zij de eerste keer niet bevrucht wordt, moet zij nog eens uitvliegen, hetzij op dezelfde dag of op een volgende, totdat de bevruchting heeft plaats gehad".
(Natuurlijk had Janscha tegenstanders, één hiervan meende in 1795, dat het bevruchtingsteken in de vorm van een witte draad eenvoudig niets anders was dan één of meer eieren, die daar waren blijven kleven.)

Over eierleggende werkbijen:
"Ja zelfs zonder koningin nieuwe darren uitbroeden, want de bijen kunnen geen werkbijeneieren, maar slechts darreneieren leggen.

Over darrenbroedige volken:
"De bijen willen zelfs uit zulk vals broed koninginnen maken, zij bouwen moerdoppen, één of meerdere, waarin broed komt en die gesloten worden. Maar... wat komt er uit ? Een iets grotere dar!"

Door bijenlectuur uit Oostenrijk werd mijn aandacht op Janscha's werken getrokken en vroeg ik deze aan onze Bibliotheek. De Heer van Rhijn schreef mij, dat dit de eerste maal was, dat de "Vollständige Lehre" gevraagd werd. Ik meen er goed aan te doen onze hedendaagse imkers met dezen grootmeester uit verlopen jaren kennis te doen maken en wil eindigen met een uitvinding die aan Janscha wordt toegeschreven.

Op een dag ging Janscha 's morgens vroeg naar zijn bijenstand en daar hij hier veel werk had, nam hij in een broodzak voedsel mee. Gedurende de voormiddag begon een kast te zwermen en nauwelijks was deze zwerm uitgetrokken of de naaststaande begon. Om deze het uitvliegen te verhinderen om een samenvliegen der zwermen te voorkomen, maakte Janscha vlug de knapzak leeg, trok deze over de voorzijde van de stok en ging de eerste zwerm scheppen. Toen hij vervolgens de zak wegnam, was hij zeer verrast de zwerm hierin te vinden.
De gegevens van het voorstaande zijn aan de werken van Janscha en Theodoor Weippl ontleend.

Jékavé.