Onze bijenwoning en de beginneling in het vak.


Het artikel van den heer Bussekruijt in het September Groentje geeft mij aanleiding tot de volgende opmerkingen: Elke imker, die diverse bijenwoningen en behandelingswijzen beproeft, zal ervaren, dat het resultaat van zijn imkeren niet afhangt van woning, systeem enz., doch van de dracht, bepaald door de natuur. Deze dracht is elk jaar verschillend. Wie zich de moeite getroost om in het seizoen elke week zijn volken te wegen, die krijgt een aardig overzicht van de dracht.
Hiernavolgens geef ik over enige jaren de gewichten van enige korfvolken, die niet zwermden, uit een streek met hoogstens matige dracht:

Uit deze gewichten is de dracht over genoemde jaren gemakkelijk af te leiden.
De resultaten van de zwermvrije kastvolken, onverschillig de soort of de behandeling - koude of warme bouw, halve of hele broedramen, omhangen of separeren, broedkamers met 7, 9, 10 ramen etc. - waren met deze korfvolkgewichten in overeenstemming.
Ik nader nog lang niet een gouden imkersjubileum (zal er wel nooit aan toekomen), maar doordat ik op oudere leeftijd begon te imkeren en vroeger nooit in een dergelijk vak werkzaam was, sta ik er mogelijk nog critischer tegenover dan U, heer Bussekruijt. Echter, critiek op het (eigen) imkeren is nodig om de omgang met de bijen te kunnen voortzetten: wie alleen kijkt naar de (meer of minder) mooie resultaten, afhankelijk van de dracht, die hij zelf niet in de hand heeft, die zou de moed wel eens in de schoenen kunnen zinken.
Uw opmerking over zaag en slinger is zeer juist - ware het maar andersom!

Met Uw beschouwingen over de zwermdrift ben ik het niet eens. De zwermdrift wordt m.i. bepaald door:
1e. woning en ras (in geringe mate);
2e. door de dracht;
3e. door de handelingen van den imker;
4e. door de afstamming. Men krijgt zwermtrage volken door te telen van een zwermvrij volk, dat toevallig op de stal eens voorkwam;
5e. Door de ruimte, die de woning aan het volk biedt. Vooral zorgen, dat een zwermtraag volk tijdig ruimte krijgt om zich uit te breiden!
Wie zijn volken nauwkeurig nagaat, weet dat stille moerwisseling bij zwermtrage volken nog veel voorkomt.

U heeft het niet erg begrepen op de strokorf, een woning, die volgens U het zwermen nog meer zou bevorderen dan een gewone kast. Ik dacht anders altijd, dat de korf wel de meest ideale woning was. Boven en achter het broednest zetten de bijen de honing af; broednest en honinggordel zakken vanzelf, en als de opzetrand(en) tijdig gegeven wordt, dan kunnen de bijen zich naar beneden onbeperkt uitbreiden. En de bijen breiden zich (ook in de kasten) liever naar beneden uit dan naar boven: hoeveel moeite kost het soms niet, om de bijen in de honingkamer te krijgen!

Uw behandelingswijze van de volken komt op het volgende neer:
1e. de moer beneden het rooster houden;
2e. voortdurend een deel der volle broedramen tijdig van beneden het rooster naar boven het rooster brengen, en de weggenomen volle ramen beneden vervangen door ledige raampjes;
3e. gelijke raammaat boven en beneden het rooster;
4e. onbeperkte uitbreiding van het aantal bakken, dus bijv. 2 bakken beneden en 3 bakken boven het rooster.
Deze behandelingswijze geeft periodiek behoorlijk stoornis in het volk, hetgeen mij lastig toelijkt en wellicht ook voor de moer niet van gevaar ontbloot is; ik stoor een volk liefst zo min mogelijk.
Hoe zijn Uw ervaringen met de moerroosters? Zelfs met het Herzogrooster gaan bij mij de bijen er niet "vlot" doorheen - en is het U nooit eens overkomen, dat de (oude) moer boven het rooster belandde, terwijl U zeker wist, dat U haar beneden had gelaten ?
Overigens, heer Bussekruijt, mijn dank voor Uw advies; ik zou zeggen, dat het klopt. Bij welzijn zullen we er volgend jaar eens naar handelen.

Met imkersgroet,
BR.

Naschrift Red.
De inzender vraagt me ook mijn mening kenbaar te willen maken en dat doe ik hierbij gaarne.
Bussekruijt vindt de halve raampjes beter, dan de hele (grotere) waarschijnlijk omdat het werken daarmede gemakkelijker is en men de moer vlotter ruimte kan geven. Vergis ik me niet, dan heeft hij de allereerste Simplexkast, dat is die met hele ramen in de broedbak en halve in de honingkamer op het oog, waarbij omwisseling der ramen onmogelijk was. Later is de Simplex veranderd en wel in twee geheel gelijke broed- en honingkamers (dubbele broedkamer). Tegen deze kasten schijnt Bussekruijt geen bezwaar te hebben, alleen blijft nog de gemakkelijker en spoediger weerkerende verwisselbaarheid der lage raampjes.
Uit de bedrijfsmethode blijkt vervolgens, dat Bussekruijt op die wijze gemakkelijk het zwermen verhindert en daardoor de beschikking krijgt over ongedeelde volken gedurende de hoofddracht, welke in zijn streek wel van belang is.
Alles is dus terug te voeren op een verhindering van het zwermen en daarvoor bestaan verschillende methoden ... en woningsystemen.
De inzender heeft gelijk, indien hij de kans op een behoorlijke dracht vooropstelt. Bij overigens geheel gelijke dracht kunnen bepaalde systemen ons echter meer opbrengst geven, doch ook daar weer moet de bedrijfswijze het doen en spreekt natuurlijk ook de kwaliteit van de soort bijen een woordje mede, om van de kwaliteiten van den imker maar te zwijgen.

Naar onze mening kan men dus evengoed goede oogsten bekomen in volken met hoge (grotere) als in die met lage (kleinere) ramen. De techniek van het imkeren is iets verschillend en de imker, die gewend is met een bepaald soort bijenwoning om te gaan weet wat er uit zo'n woning te halen is en krijgt daarmede een grote vaardigheid.
Zoals de inzender terecht opmerkt, kan men het beste oordeel vellen, indien men geregeld zijn volken weegt. Wij danken hem dan ook voor zijn opmerkingen en het uitgebreide staatje.
Waar zijn schrijven te laat binnenkwam om dit ter beantwoording aan Bussekruijt door te zenden, geven wij laatstgenoemde gaarne gelegenheid om - indien gewenst - op deze kwestie terug te komen.

RED.