Uit de Jaagkieps.


Honing wordt wel eens aangeprezen om de daarin zittende vitaminen, terwijl dit door anderen wordt ontkend. In de Zwitserse Bienenzeitung (1938/7) vond ik de volgende mededeling van Dr. Anna Maurizio, Liebefeld:

Vitamine C bevattende Honingen.

Onder deze titel is in het vijfde deel van het Zeitschrift für Untersuchung der Lebensmittel 1938 een mededeling van Prof. C. Griebel te Berlijn verschenen, waarin het vinden van een stof met vitamine C-werking in bepaalde honingsoorten aangetoond wordt. Deze stof werd het eerst in een Munt-honing (vermoedelijk van Mentha aquatica, afkomstig uit het Spreewald) aangetroffen, die bij de chemische onderzoeking, door de bijzondere sterke diastische werking opviel. Volgens de onderzoekingen van Griebel bevatte deze honing Ascorbinzuren of een deze gelijkende stof met vitamine C-werking. Een onderzoek met dieren bevestigde dit vermoeden. De proefdieren (Guineese biggetjes) konden door een dagrantsoen van een gram van deze honing voor het ziekworden aan Scheurbuik gespaard worden. De Munthoning bevatte dus een stof, die de uitwerking van vitamine C had (behoeding tegen scheurbuik). Hierop aansluitend onderzocht Griebel andere honingsoorten, die door sterke diastische werking opvielen. Aangetoond kon worden, dat naast twee andere honingsoorten van Lipbloemigen (Thym en Salie) ook Dennen-, Larix-, Boekweit- en Heidehoning de stof met vitamine C werking bevatten, hetzij dan in geringere mate dan de eerstgenoemde Munt-honing. Berenklauw- en Edelkastanjehoning kon voorlopig nog niet op deze stof onderzocht worden.

Deze onderzoekingen van Griebel openen voor het honingonderzoek en de waardering van honing een nieuw en belangrijk terrein. Tegenover de tot heden geldende regel, volgens welke honing geen vitamine zou bevatten, kon Griebel in zekere honingsoorten vitamine C aantonen. Het is interessant, dat dit in vele landen de minderwaardig geschatte honingsoorten zijn, zoals heide-, boekweit-, larix en dennenhoning, die het vitamine C bevatten en die daardoor in voedingsphysologisch opzicht aan waarde winnen moeten, terwijl de hooggeschatte heldere soorten deze stof missen.

-o-


Men hoort vaak verkondigen, dat indien een bijenvolk eierleggende werkbijen heeft, dit volk ten dode is opgeschreven, daar de bijen een ingevoerde moer direct zouden insluiten en doden. In Juli j.l. trof ik zo'n volk aan en daar ik het boek van den Bienenbaron van Berlepsch (1868) in huis had was ik nieuwsgierig wat deze Grootmeester uit de vorige eeuw over dit onderwerp te zeggen had. Deze schrijver is de vader van verschillende slagzinnen, die nog steeds aangehaald worden, o.a.: "Voor alles, leer theorie, anders blijf je een stumper je leven lang", en "De bijen hebben in de winter verduiveld weinig lucht nodig".

Ik vond het volgende: Van Berlepsch maakt verschil tussen volken met eierleggende werkbijen:

a. Indien een volk van buiten zich in niets van een normaal volk onderscheidt (goed vliegt, zich krachtig verdedigt, op warme avonden zijn liedjes bromt en bij kloppen niet huilt) dan is het onbegonnen werk, dit volk aan een moer te willen helpen, daar het volk slechts één eierleggende werkbij heeft en deze als koningin aangenomen heeft. Op ingehangen raampjes met broed worden geen doppen opgetrokken, ingevoerde doppen afgebeten en moeren gedood.
b. Als een volk bij aankloppen huilt en de bijen trachten van de onbevruchte eieren moeren te telen, dan zijn er meerdere eierleggende bijen, die niet door het volk als koningin worden erkend, het gevoelt zich moerloos en kan dan geholpen worden, hetzij met een moer, een dop of met broed. Het kan dan nog wel voorkomen dat een eerst aangenomen koningin na enige dagen toch uitgegooid wordt. Van Berlepsch meent, dat dan het volk niet eensgezind is: één gedeelte heeft de eierleggende werkbij als moer aangenomen en een ander gedeelte niet. Hij maakt de volgende opmerking:
"Merkwaardig is echter dat hier, als de koningin eerst na enige dagen als zij veel eieren gelegd heeft, afgestoken wordt, de bijen dan uit het van haar komend broed regelmatig een jonge moer telen en dat het darrenbroed dan ophoudt, als deze jonge moer vruchtbaar is, zo dit niet eerder heeft plaatsgehad".

In mijn volk werden nog talrijke moerdoppen aangezet, ik heb een moer ingevoerd en het volk behouden, hoewel het wel geleden heeft.

Jékavé.