Boekbespreking.


Het in het Septembernummer aangekondigde werk: Nosema-ziekte en haar betekenis voor de bijenteelt in Nederland, door Dr. A.J. Winkel en uitgegeven door de Landsdrukkerij te 's-Gravenhage (prijs f 0.75) geeft ons aanleiding er hier iets meer over te zeggen.

In de inleiding van de publicatie van de onderzoekingen memoreert de schrijver de zeer tegenstrijdige verklaringen van het verschijnsel, dat de schijnbaar belangrijke tegenstellingen in het verloop der ziekte, aanleiding hebben gegeven tot zeer uiteenlopende verklaringen van het parasitisme. Het is n.l. bekend, dat de ziekte in een volk in sterke graad aanwezig kan zijn zonder schijnbaar schade te veroorzaken, waardoor twijfel was gerezen of de soms zeer grote verliezen wel op rekening van Nosema te boeken waren.
Tengevolge van die grote tegenstrijdigheid lopen de maatregelen ter bestrijding dan ook zeer ver uiteen. Terwijl Duitse en Zwitserse schrijvers, zo vertelt Dr. Winkel in de inleiding van zijn boek, in het voorkomen van Nosema de ernstigste bijenziekte zien en Oostenrijk, Italië en Frankrijk maatregelen tegen de ziekte hebben voorgeschreven, zijn er landen, waar men bestrijding van die ziekte overbodig acht en de sterfte aan onoordeelkundige behandeling van de bijenvolken veel groter acht, dan die door Nosema veroorzaakt wordt.

Toen nu in 1928 en 1929 de reeds vóór 1928 waargenomen sterfte op bijenstanden in ons land zeer grote afmetingen aannamen, bleek het bij onderzoek, dat deze steeds gepaard gingen met Nosema.
Een vijfjarig onderzoek - zo gaat de schrijver in zijn inleiding verder - heeft geleerd, dat de ziekte in verschillende streken heerste en is blijven heersen en dat de schade, welke ermee gepaard gaat, speciaal in de nawinter en het voorjaar, afhangend van verschillende omstandigheden, meer of minder ernstig is.
In 1928 en 1929 waren er imkers, die vrijwel alle volken verloren. Standen van 100-150 volken stierven tot op 10 en 20 stuks na uit. In een streek van Groningen stierven er bij 22 kleine imkers van de 200 volken 160 stuks.
De grote bijenverliezen in genoemde, alsmede in de daaropvolgende jaren, werden aanleiding, dat de Vereniging tot Bevordering der Bijenteelt een verzoek richtte tot den Directeur van de Veeartsenijkundige Dienst om een nader onderzoek naar deze ziekte te doen instellen, waarmede in 1931 een aanvang is gemaakt.

In verband met voorgaande opmerkingen betreffende de verschillende meningen over het karakter en het verloop der ziekte en de hieruit voortvloeiende consequenties wat betreft de bestrijding, houdt deze studie zich in hoofdzaak bezig met de volgende vraagpunten
1e. Het karakter van het parasitisme, zowel bij de afzonderlijke hij als in het volk.
2e. De oorzaken van het verschillend verloop der ziekte in het bijenvolk.
3e. Beoordeling en verklaring van het Nosemaproces; hiermede staat in verband de vraag of de schade primair wordt veroorzaakt door het parasitisme of dat zij een verschijnsel van secundaire aard is, waarbij door een reeks van bijkomende omstandigheden het optreden der ziekte wordt ingeleid.
Hieruit blijkt, dat de aandacht vooral gericht is geweest op het verzamelen van gegevens, welke een verklaring van het ziekteverloop mogelijk zou maken.

Daartoe werd studie gemaakt:
1e. Van wezen en oorzaak.
Als hoofdpunt werden uitvoerig onderzoekingen gedaan over het weerstandsvermogen van de parasiet buiten het bijenlichaam (met betrekking tot besmette raat, honing enz.)
Na de uitkomsten te dien aanzien van verschillende schrijvers te hebben genoemd geeft de schrijver de resultaten van zijn eigen onderzoekingen weer, waarbij hij zeer lange tijden van levensduur gevonden heeft. (Sporen in honing b.v. 2 jaar! )
2e. Nosema van de afzonderlijke bij.
Ook hier begint de schrijver zijn studie met de opsomming van hetgeen andere onderzoekers hebben onderzocht en gevonden.
Hoofdpunt van onderzoek is de levensduur van de zieke bij in verband met de wisselende levensduur der gezonde bij in de verschillende perioden van het jaar. Deze kwestie moet volgens den schrijver beschouwd worden als de sleutel op vele andere vragen.
3e. Nosema in het volk.
a. Het normale levensproces van het bijenvolk, met alles wat er bij hoort, dus de biologische verhoudingen met haar talrijke schakeringen speelt naar schrijvers oordeel een fundamentele rol bij het verloop der ziekte en wordt in grote lijnen uiteengezet.
b. Besmetting en verspreiding smetstof vormen een paar punten in het infectieverloop, waarbij verschillende interessante zaken aan het licht zijn gekomen.
c. Het verloop der ziekte in het volk, ook reeds door verschillende onderzoekers in het buitenland nagegaan, is verscheidene jaren systematisch voortgezet.

Vragen 2 en 3 zijn twee processen met geheel verschillende vragen, die echter voor de verklaring van de ziekte voor elkaar onmisbaar zijn.
Bij deze verklaring is o.a. door den schrijver gebruik gemaakt van de studies van Rösch betreffende arbeidsverdeling in het bijenvolk.
In verband met de verschillende gegevens, gebezigd voor deze verklaring komt schrijver tot een bestrijdingswijze, welke in hoofdzaak van bijenteeltkundige aard kan zijn; de imker zelf heeft dus het verloop grotendeels in de hand.
Een en ander wordt door een aantal zeer verdienstelijk getekende figuren verduidelijkt en de resultaten van het onderzoek door curven
en grafieken eveneens.

Dat we hier te doen hebben met een zeer belangrijk werk, hebben we reeds in het Septembernummer vermeld. Wij kunnen onze lezers dan ook slechts opwekken zich deze uitnemende studie aan te schaffen en zelf kennis te nemen van hetgeen onze geleerde landgenoot in het belang der Nederlandse bijenteelt ons hier biedt.

RED.