Practische ervaringen.


Grotere bijen door grotere cellen.

De laatste jaren is over bovenstaand onderwerp veel gedisputeerd. De meest verschillende meningen zijn verkondigd door al of niet deskundigen. Tot voor korte tijd was de strijdvraag, of uit grootcellige raten grotere bijen gekweekt kunnen worden. Ondanks diverse beweringen, dat de bijen geboren in grootcellige raten groter zijn, is het tot nu toe niet bewezen dat zij werkelijk groter zijn. Toch moeten we echter ook rekening houden met het feit, dat ook nog niemand bewezen heeft dat zij niet groter zijn. De laatste tijd heeft men deze theoretische kant van de zaak ietwat laten varen en beperkt de strijd zich in hoofdzaak tot de meest practische vragen: geven bijen geboren in grootcellige raten meer honing en worden de grootcellige raten ook goed uitgebouwd? De eerste vraag is natuurlijk uit practisch oogpunt de voornaamste, maar ook het feit of weinig of veel darrenbroed wordt aangezet of dat de raten regelmatig worden uitgebouwd, is natuurlijk ook voor den imker van veel belang.

Verschillende jaren heb ik met de grootcellige raten - van 700 cellen per d.m.² - proeven genomen en het laatste jaar ook met kunstraat met 640 cellen per d.m². In dit artikeltje zal ik hierover enkele resultaten bespreken, zodat ook de lezers van het Maandschrift hieruit hun conclusies kunnen trekken.

In 1936 werden door mij voor het eerst grootcellige raten van 700 cellen gebruikt. Ik heb deze in de drachttijd in verschillende kasten laten uitbouwen, waarbij ik absoluut geen last ondervond van meer darrencellen of onregelmatig uitbouwen. Natuurlijk kwamen hier en daar wel eens een paar darrencellen voor, doch niet meer dan op de gewone kunstraat. Zo spoedig mogelijk nadat zij bezet waren met broed heb ik deze raten van 700 cellen bijeengebracht in afzonderlijke kasten, zodat deze alleen broedraten hadden van 700 cellen per d.m². Na een paar maanden waren dus uit deze kasten alle bijen, gekweekt uit gewone raten, verdwenen. Ik heb verschillende malen getracht om tussen de bijen uit deze kasten en de bijen uit kasten met gewone raten verschil te ontdekken. Nooit heb ik echter met zekerheid kunnen vaststellen dat deze bijen groter waren. Ook andere imkers, die niet bekend waren met het feit, in welke kasten zich de grootcellige raten bevonden, hebben dit niet kunnen waarnemen. Enkelen spraken wel hun mening uit, maar ik moest constateren, dat zowel de grootcellige als de gewone raten grotere bijen leverden, dus de meningen waren verdeeld.

Ook over het meer of minder halen van honing heb ik noch in 1936 noch in latere jaren grote verschillen kunnen ontdekken. Wel meende ik steeds, dat de bijen uit grootcellige iets meer haalden, doch dat verschil was niet zo groot en het is natuurlijk ook mogelijk, dat daar andere oorzaken voor aan te wijzen waren.

Een paar waarnemingen heb ik echter in deze jaren wel gedaan, die van invloed kunnen zijn en de balans kunnen doen overslaan ten gunste van de grootcellige raten. Op de eerste plaats waren de bijen in de kasten met grootcellige raten gedurende de winter rustiger, d.w.z. ze maakten minder uitvluchten dan bijen uit de gewone raten. Is de bergplaats voor mest bij deze bijen groter of ligt de oorzaak ergens anders? Ik weet het niet. Mogelijk zijn deze waarnemingen beïnvloed door toevallige omstandigheden, maar toch meen ik hieraan wel enige waarde te mogen toekenen, omdat ik het enkele jaren kon constateren. Ook heb ik gezien dat bijen uit grootcellige raten in de zomer bij guur weer vlugger en vroeger uitvliegen dan de overige. Hoewel hier het verschil niet zo groot is als bij de winterrust, heb ik het toch herhaalde malen kunnen constateren.

De laatste jaren werd er herhaalde malen op gewezen, dat de raten op tijd moeten worden vernieuwd, daar er anders gevaar bestaat dat cellen te klein worden, zodat we bijen krijgen die niet voldoende ontwikkeld zijn. Gebruiken we nu grootcellige raten, dan kunnen we deze enkele jaren langer gebruiken, dan de gewone raten.

Ook met de grootcellige raten van 640 cellen per d.m.² heb ik dit jaar enkele proeven genomen. Ik heb deze evenals die van 700 cellen in de verschillende kasten laten uitbouwen. Hierbij kreeg ik echter meer darrencellen dan op een normale broedraat mogen voorkomen. Het is mogelijk, dat dit aan toevallige omstandigheden te wijten is. Een betere methode lijkt mij echter om de kunstraat van 640 cellen te laten uitbouwen in een kast b.v. in de dracht. Bij de 700 cellen behoeven we deze voorzorgsmaatregelen niet zo in acht te nemen.

De conclusies die ik uit mijn proefnemingen meen te kunnen trekken zijn de volgende:
Iedereen kan gerust grootcellige raat van 700 cellen per d.m.² gebruiken, ik zal het zelfs ieder aanbevelen die het mij vraagt.
Voor de grootcellige raten van 640 cellen per d.m.² acht ik echter eerst nog verdere proefnemingen gewenst voordat deze in algemeen gebruik genomen worden.

Hopende dat dit artikeltje zal bijdragen tot meerdere kennis van de lezers van het Maandschrift.

MAASHEES.
JAC. BRUIJSTEN.