De antennen der insecten


(Vervolg).
(Eigen foto's.)
Elk jaar - in den tijd van de heidehoningoogst en het inwinteren - vereeren mij tijdens het werk aan de bijenvolken allerlei vlinders met een bezoek. De mooiste exemplaren van de zwart-roodwitte nummervlinders (Vanessa atalanta) fladderen in de zonneschijn bij den bijenstand rond en dikwijls zet zich een atalanta als een kleurig lapje op het gele stroo van een korf of rust even uit op het deksel van een bijenkast. De lange sprieten met knopvormig verdikte uiteinden staan schuin opwaarts en wijd van elkaar (foto 1).


Nummervlinder (Vanessa atalanta)
op een bijenkast. (nat. gr.)



Waarom steekt de vlinder haar sprieten zoo strak omhoog? De reden of, beter gezegd, de biologische beteekenis daarvan - is duidelijk, na hetgeen besproken werd in het vorige artikel. In de zonnige Octoberlucht drijven bloemgeuren van allerlei herfstbloeiers, de bijenvolken ademen door het vlieggat honingaroma uit en onder de vruchtboomen liggen in het gras vele rottende appels, waarvan de gistende sappen door de vlinder als "hartversterking" gretig opgezogen worden. De vlindersprieten staan nu in de gunstigste stand, om een vleug van deze rondwaaiende geuren op te vangen.

Evenals het lichaam en de pooten der insecten zijn ook de antennen opgebouwd uit vele afzonderlijke, ringvormige leden, die met een dunne chitinehuid aan elkaar verbonden zijn. Dat is met het bloote oog aan sommige sprieten wel te zien, maar bij kleinere insecten toch moeilijk of heelemaal niet te bekijken. Ook voor andere fijne bizonderheden aan het insectenlichaam is het wenschelijk oog niet scherp genoeg en zoo komen we onwillekeurig op een ander chapiter. En dat is het plezier, dat een imker die natuurliefhebber van aard is in den omgang met bijen en planten- en dierenwereld beleven kan van een sterk vergrootend lensje, een zg. loupe. Tal van interessante dingen, die voor het gewone oog onbereikbaar blijven, kun je met de loupe te zien krijgen. Oogen, kaken, sprieten aan de bijenkop, de heele ingewikkelde inrichting van de bijenpoot voor het afborstelen en verzamelen van stuifmeel, de schubjes op een vlindervleugel, eitjes en larfjes, wasschubjes, om maar eenige dingen te noemen. En niet te vergeten de bloemenwereld, die met behulp van de loupe haar geheimen van honingklieren, meeldraden, stampers, bestuivingsinrichtingen voor ons verbaasde oog blootlegt. Het inwendige der bloemen, ook van de kleinste is een kleurige en wonderlijke wereld, zeer de moeite waard om te bewonderen.

Een eenvoudige loupe is niet duur. Ze zijn er in allerlei modellen en vergrootingen. Het meest practische is wel voor algemeen gebruik een vergrooting van ongeveer 10 X. Bij gebruik moet het oog, waarmee we kijken willen, dicht tegen de loupe gehouden worden. Daarna brengen we het lensje ongeveer 2 centimeter van het voorwerp en zien dan, door het instellen op de juiste afstand, weldra een scherp beeld. Een loupe met pootjes er aan, om voorwerpen onder te leggen: voldoet minder goed, omdat onze loupe immers voor universeel gebruik moet dienen en we van die pootjes wel eens last kunnen hebben. Bovendien wordt het instrumentje een permanent onder deel van den inventaris, die wij allen immers gewoonlijk in diverse kleerzakken meesjouwen.
Gestoken in een speciaal zakje of étui (en daarom liefst geen pootjes of andere uitsteeksels) is het dingetje goed beschermd, neemt weinig plaats in en is steeds bij de hand, om te gebruiken als er iets te zien valt.

We zagen al, dat de sprieten geleed zijn, duidelijk waar te nemen op de foto's van de vorige keer (bijenkop, vliegenkop). Dit is iets gemeenschappelijks voor de antennen van alle soorten insecten. Wat de vorm betreft zien we evenwel een haast eindelooze variatie. De overige lichaamsdeelen (pooten, vleugels, monddeelen) vertoonen bij de talrijke insectensoorten een veel minder rijke afwisseling, ofschoon iedereen wel weet, hoeveel b.v. de vleugels van een kever, een vlinder, een libel, een oorworm, een vlieg, onderling verschillen. Bizonder mooie, waaier-, veer- of kamvormige sprieten staan op den kop van mannetjesvlinders en bij sommige vliegensoorten. Buitengewoon lange sprieten hebben de boktorren. Van de z.g. Timmerbok (Aranthocinus aedilis) wordt het mannetje tot 2 c.m. lang en draagt sprieten van 4 à 5 maal die lengte, in een enkel geval zelfs tot 18 c.m. toe.

Bij al deze merkwaardige vormen van antennen slaan de eenvoudige, draadvormige sprieten van de insecten, die ons als imkers het meest interesseeren - de bijen, hommels, wespen enz. - maar een poover figuur. De bizondere vorm van de antennen der mannetjesvlinders houdt verband met de in het vorig artikel beschreven, reukzin dezer mannetjes, die daardoor de dikwijls verborgen levende of des nachts rondvliegende wijfjes moeten opsporen. De vrouwelijke vlinders van dezelfde soort hebben veel eenvoudiger gevormde sprieten, zonder veel "franje". Hier is de vorm van de spriet dus een duidelijk kenmerk, om te weten, of we met een "hij" of een "zij" te doen hebben. Het zal ons als bijenhouders zeker interesseeren, dat een dergelijk kenmerk ook voorkomt bij de honingbij en haar naaste familieleden in het dierenrijk. Tellen we met behulp van de loupe het aantal sprietleden van de werkbij en de koningin, dan komen we tot een aantal van 12. De darrensprieten zijn samengesteld uit 13 leden. Hetzelfde geldt, met eenige zeldzame uitzonderingen, voor de verwanten van de honingbij: de hommels, graafbijen, wespen en graafwespen. Bij al deze groepen hebben de vrouwelijke antennen 12 leden, tegen die der mannetjes 13.


Mannetje (boven) en werkster (onder)
van de horentjeswesp (Vespa Crabro).(nat. gr.)


Foto 2 toont een mannetje en een werkster van de grootste, in Nederland levende wesp: de hoornaar of horentjeswesp (Vespa crabro). Het mannetje is grooter dan de werkster, de sprieten zijn langer en hebben 1 lid meer. Bij andere wespensoorten en de hommels is hetzelfde te zien. Op gelijke wijze, n.l. aan het aantal sprietleden, onderscheiden we het mannetje van de bijenwolf, die tot de groote groep graafwespen behoort, van het wijfje. Ook bij de vlijtige honing- en stuifmeelverzamelende graafbijtjes herkennen we aan het aantal sprietleden de twee geslachten.

Zoo zien we, dat ook bij deze insecten, evenals bij de vlinders, de mannelijke antennen meer volkomen gevormd zijn dan de vrouwelijke, ook wat betreft het aantal tasthaartjes en reukporiën, die op de bijenspriet bij duizenden aanwezig zijn. Maar dat is weer een heel aparte geschiedenis.

SOEST.
W.A. VAN ELMPT