Naar nieuwe wegen in de bijenteelt.


II

Hoever vliegen de darren dan wel?

Uit den opleidingscursus voor leerkrachten in de bijenteelt in 1920 te Zwolle en uit de Hollandsche literatuur over bijen heb ik als totale indruk overgehouden: dat darren practisch een niet begrensd operatieterrein hebben, omdat ze ook worden aangenomen door andere volken, dan uit welke ze afkomstig zijn. Ze hoeven dus niet terug te komen in de volken, waarin ze grootgebracht werden.
Maar doen ze dat ook niet? Of meestal niet?
In de tweede helft van juli en de eerste helft van Augustus van dit jaar was ik op verschillende dagen in staat daarover eenige waarnemingen te doen.


Bedrijfs-Observatiekastje, 7 raams,
aan 4 kanten luiken.



Gaat een luik open, dan zitten de bijen achter glas.
Voor gemakkelijk observeeren, óók in den winter (Januari).



Zijluik open.
De bijen hebben zich teruggetrokken tusschen de raten.
(winter; Januari).


Op een helderen, warmen dag, echt weer voor darrenvlucht, merkte ik van een bedrijfsobservatievolk een 3-tal darren, die op 't punt stonden te gaan vliegen, op de vliegplank met sneldrogende plakkaatverf, respectievelijk rood, wit en helderblauw. Elk kreeg een goed zichtbare veeg op de bovenzijde van het borststuk. Ze schenen er niet den minsten hinder van te hebben en vlogen gewoon uit.
Binnen 't kwartier waren ze alle 3 terug. Ze maakten dien dag van ± 1 uur tot 6 uur (zomertijd) meerdere uitvluchten tot 8 toe. Maar geen van drieën bleef langer dan 15 minuten uit, meestal van 3-10 minuten.
Den daarop volgenden dag werden weer 3 darren gemerkt met andere kleuren (geel, paars en oranje). Nu was de lucht wat betrokken. 't Was warm en goed vliegweer voor bij en dar.
Bij deze betrokken lucht bleven de darren ten hoogste 3 minuten en minstens 1 minuut uit.
Op rood-wit-blauw werd niet meer nauwkeurig gelet, al zag ik ze wel uit- en invliegen.
Op grond van deze en meerdere observaties lijkt het mij toe, dat darren maar in zeer beperkten kring rondvliegen. De ge- merkte darren kwamen in hetzelfde volk terug en bleven daar geruimen tijd, zeker wel 10 dagen. Ik heb ze niet voor andere kasten van mijn stal zien verschijnen. Nu had ik daar ook geen volken
zonder bevruchte koningin.

Bovenstaande waarnemingen en conclusie vinden m.i. bevestiging in een redactioneel artikel uit ons groentje, Mei '39, over: "Het suikergehalte van het bloed".
Daar wordt op pag. 103 opgegeven, dat het bloed van den dar een suikergehalte heeft van 1.2-1.4 %, bij de bijen-nectarhaalster van 2.2 %, bij de stuifmeelhaalsters van 4.4 % en bij de koningin, die nog uit moet vliegen op de bruidsvlucht, van 2.1 %.
Zijn deze cijfers juist, dan blijkt m.i. ook hieruit, dat koningin en dar zich dicht in de buurt blijven bewegen en geen groote vluchten maken.
Trouwens ieder imker, die wel eens een koningin op de bruidsvlucht heeft zien gaan, heeft kunnen opmerken, dat zij óf onmiddellijk óf in elk geval al heel gauw terug is.
Blijft ze langer dan 10 minuten weg, dan beginnen de bijen, die haar op de vliegplank, al stertselende (om de geur?) opwachten, door elkaar te loopen en geven alle teekenen van onrust, juist zooals ze doen bij het begin van moerloosheid.

Wat volgt hier nu m.i. uit?
Dat voor het soortecht bevruchten van een koningin geen zeer groote afstanden tusschen de bijenstanden noodig zijn. Dat een afstand van een paar k.m. meestal afdoende zal zijn, vooral als men zelf de gewenschte darren heeft gefokt in groot aantal.
Dat isolement wordt practisch nog versterkt, als een rij boomen of anderszins tusschen de stallen staat of zooals in het geval te Apeldoorn, een zeer beschutte plek te midden van een bosch ligt. "
De kans, dat koningin en dar zich ver buiten dit beschermde gebied zullen begeven, is m.i. al heel klein.
Wie wel eens op 't gedrag van andere insecten let, muggen en langpootmuggen b.v., ziet ze altijd dansen op de meest beschutte plekjes.
De koolgalmug, die de draaihartigheid van kool veroorzaakt, verschijnt in Noord-Holland het eerst op de door huizen en rietmatten beschermd gelegen plantenbanen, op de lage kanten van de koolakkers en op de akkers, die beschermd liggen door spoor- en andere dijken, b.v. in de koolstreken bij Obdam en elders.
Geheel daarmee in overeenstemming is het feit, dat een grootimker, S. te D., mij voorjaar '39 voorstelde een bevruchtingsstationnetje te maken bij den afsluitdijk Wieringermeer.
Hij had meermalen opgemerkt, dat de bruidsvluchten van koningin en dar werden gehouden in de luwte, beneden de kruinhoogte van den dijk.

M.i. kan bovenstaande van belang zijn voor de Hollandsche bijenteelt, wanneer onze vereeniging, een afdeeling of een groep imkers wenscht over te gaan tot het oprichten van een fokstation voor bijen.
Tot dusver achtte men dit alleen mogelijk voor de diepe dalen van Italië, Zwitserland, Duitschland of Karinthië of de uitgestrekte vlakten van Amerika.

Natuurlijk kwam ook de oude vraag op, of de koningin niet kan bevrucht worden binnen de kast.
Een onbevruchte K. werd in een gewone observatiekast (3 ramen boven elkaar) met een goed volk en een stel darren opgesloten.
Vóór de vliegopening werd een stuk moerrooster vastgemaakt, zoodat dus wel de bijen maar koningin en darren niet konden uitvliegen.
Gedurende 3 weken (Augustus) vertoonden koningin noch darren zichtbaar iets van geslachtsdrift en raakte de koningin niet aan 't eierleggen.
Toen verwijderde ik het stukje moerrooster. Met een week was toen de koningin aan den leg.

APELDOORN, Dec. '39.
G. LIJFTOGT.