De Hollandsche Bij.


Met groote belangstelling las ik in het Januarinummer van het Maandschrift voor Bijenteelt het artikel van den heer G. Lijftogt over zijn genomen proeven met amerikaanse bijen. Het interesseerde mij bijzonder, omdat ik nu reeds acht jaren bezig ben met hetzelfde werk, maar de voorkeur gaf aan onze oude Hollandsche bij, het z.g. "zwartje".

Volgens de opvatting van sommigen was onze hollandsche bij zeer gedegenereerd en zou voor niets meer deugen. Zelfs het zwermen werd aan degeneratie toegeschreven. Ik was er echter van overtuigd, dat ook onze hollandsche bij goede eigenschappen moést hebben en ik ben daarin ook niet teleurgesteld.
Gedurende de eerste vijf jaren heb ik een nauwkeurige selectie toegepast op mijn bijenvolken, waarna ik begon van mijn beste stamvolken koninginnen te teelent volgens systeem "Vogel". Hoewel dit systeem goed is, voldeed het mij niet ten volle en ik begon daarom het vorige jaar met een eigen bevruchtingsstation (zie foto).


Bevruchtingsstation van den schrijver.

Ik vond dit noodig om het ras zoo zuiver mogelijk te houden.
Ik ben er van overtuigd, dat juist de vele kruisingen van onze hollandsche bij de grootste oorzaak is van achteruitgang.

Als wij onze hollandsche bijen vergelijken met andere dierenrassen, bijv. rundvee en pluimvee, dan blijkt, dat de resultaten daarbij zeer ten achter staan. Deze fokkers hebben na jarenlangen arbeid bereikt van een koe 14000 liter melk en van een kip 275-300 eieren per jaar te krijgen. Stellen wij de bijen daar tegenover dan blijkt, dat wij moeten toegeven, dat er vele fouten door de imkers gemaakt zijn. De imkers probeerden met vreemde bijenrassen verder te komen. Dit gelukte wel met een of ander volk, maar waar zijn deze gebleven? Deze vreemde volken zijn in den loop de tijden opgenomen in onze hollandsche bijenrassen met het gevolg, dat wij nu haast geen zuiver hollandsch bijenras meer hebben. Wij hebben alleen kruisingen, d.w.z. "bastaardbijen" overgehouden en wat dat beteekent zien wij nu. Het vele zwermen is volgens mij een gevolg van jaren lange teelt. De korfvolken moésten vroeger veel zwermen, hoe meer zwermen hoe beter het volk; nu echter mógen ze niet meer zwermen, omdat ze in kasten gehouden worden. Wie moet dat nu begrijpen? De bijen of de imkers? Ook wordt de oorzaak van de slechte resultaten met onze bijen gezocht in de slechte dracht. Dat kan allemaal wel waar zijn, maar wie zijn volken geregeld goed controleert, vindt heel gauw, dat bij zijn volken onderling groote verschillen in honingoogst mogelijk zijn. Als men bij één volk b.v. 15 k.g. honing en bij een ander volk onder dezelfde omstandigheden 4 k.g. oogst, dan behoeven wij het niet te zoeken in de slechte dracht, maar bij de volken zelf. Hoe zou dit verschil anders te verklaren zijn?
De resultaten, die ik in den loop der jaren bereikt heb, zijn zoodanig, dat ik nu van een zuiver hollandsch bijenras kan spreken. Mijn stamvolken hebben in al dien tijd steeds hun goede eigenschappen behouden. Ze zijn bijvoorbeeld zwermtraag, d.w.z. in het eerste jaar zwermden ze nooit en brachten steeds in vergelijking met andere volken een veel betere honingoogst. In het tweede jaar wisselden ze de koningin met weinig aangezette moerdoppen. Meestal stil of als het gunstig weer was, gaven ze maar één zwerm. Een tweede zwerm zelden of nooit en deze goede factoren hebben ze verder behouden. Zoo zien wij toch, dat onze hollandsche bij toch heusch nog wel te redden is, wat een groot geluk beteekent, want juist deze bijen hebben wij noodig. Gedurende eeuwen hebben zij hun bestaan gehandhaafd en zijn aan onze wispelturige weersgesteldheden gewend. Dit laatste is van groot belang voor de vlugge ontwikkeling van de volken in het voorjaar. Denken wij daarbij eens aan het groote nut van deze bijen in den boomgaard! Onnoodig U nog verdere goede capaciteiten onder de aandacht te brengen, daar het bovenstaande wel voldoende zal zijn.

BLARICUM, Jan. '40.
P. KAUFMANN.