Voorjaarservaringen.


Het vereenigen van bijenvolken.
Een lange tijd, gevuld met binnenshuiskarweitjes vluchtige bijenstandinspecties en afwachten ligt er voor den imker tusschen het najaar, afgesloten met de inwinteringswerkzaamheden, en de voorjaarsmaanden Maart/April, die een nieuw bijenseizoen openen. In die vijf, zes maanden kan er in de bijenvolken heel wat gebeurd zijn en er is dan ook in het vroege voorjaar geen nieuwsgieriger mensch dan een bijenhouder. Nu een zonnigen, warmen dag en de bijenvolken worden doorgekeken. Wat zijn de resultaten van deze inspectie?

Wie z'n volken terugvindt, zooals ze zijn ingewinterd, mag van geluk spreken. De in- en doorwintering is voor honderd procent geslaagd. Maar zelfs de beste vakman kan daar niet op rekenen, laat staan een slechte. We zullen ongewenschte toestanden ontdekken, we treffen abnormale gevallen aan, kortom: er zijn bijenvolken tusschen, die zooals ze daar staan - geen goede standvolken vormen, om het bijenseizoen mee in te gaan. Eigen schuld van den imker? In veel gevallen zeker. Na een slechte inwintering zijn geen goede voorjaarsvolken te verwachten. De straf volgt ook in de bijenhouderij logisch op de zonde. Let er maar eens op, iedere fout in de behandeling van bijen wreekt zich. Maar het loopt in het voorjaar, ook bij de beste imkers, wel eens heel anders, dan men bij de inwintering gedacht had. Soms zijn één of meer volken moerloos geworden, op onverklaarbare, maar ook wel op verklaarbare wijze. Elders treden zelfs eierleggende werkbijen op. Hier en daar geeft een darrenbroedige koningin van haar ongewenschte tegenwoordigheid blijk (bultbroed). Je kunt een bijenvolk aantreffen, dat wel een koningin heeft, maar tot ver in het voorjaar geen broed krijgt. Ik had eens een moergoed korfvolk, waarbij in Mei nog geen spoor van eitjes te ontdekken was. De sterkte van alle volken, maar ook van één bepaald volk, kan geducht tegenvallen. Een goed volk ingewinterd, een handvol bijen overgehouden. Nu en dan blijkt een kast, die in Sept./Oct. een goed volk bevatte, in het voorjaar geheel of op een restantje na leeg te zijn. Waar zijn al die bijen gebleven? Waarom zijn ze er uit?

Zoo rijzen er in dezen tijd op den bijenstal tal van vragen, die een antwoord verlangen, dat aan de practische eischen van een goed geleiden bijenstand moet voldoen. Wat moet ik in dit en dat geval doen? En de imker krabt zich achter het oor. Hij krabt des te heviger, naarmate hij minder ervaring en kennis heeft.
De oorzaken, het stellen van de juiste diagnose en het genezen van al de genoemde foutieve toestanden in een bijenvolk vallen buiten de grenzen van dit artikel. Het doel is deze keer: de feiten vast te stellen en het vereenigen te bespreken.
Voorzoover een moerloos- of darrenbroedig volk niet gered wordt, of kan worden, met een andere koningin, ligt het voor de hand, dat we het vereenigen met een moergoed buurvolk. Twee zwakke, moergoede volken samenvoegen tot één sterker volk, is niet altijd zoo vanzelfsprekend. Althans niet voor alle omstandigheden. Imkers in laatdrachtstreken laten ze voortbestaan. Ze hebben daar den tijd nog, om op verhaal te komen. De heidedracht ligt pas in het verre verschiet. Bij voorjaars- en vroege zomerdracht evenwel beleeft niemand plezier van kastvolkjes, die in Maart/April slechts een raam of drie, vier bijen hebben, zelfs niet in een oord, dat overigens een bijenweide heeft met een uitstekende reputatie. Ik kan daar uit ervaring een boekje over opendoen. Het is in dit geval dus beter, twee of drie zwakke volken tot één goed volk te vereenigen. Het komt hier immers niet aan - de ervaring van iedere serieuze imker bewijst het - op het aantal volken, maar op de kwaliteit.

Ingeval echter miniatuurvolkjes zijn ontstaan door verzwakking gedurende den winter van volken, die op normale sterkte zijn ingewinterd, mag men ze noch onderling vereenigen, noch een dergelijke patiënt bij een sterkere buurman voegen. Een groot verschil in volkssterkte tusschen herfst en lente beteekent sterk verlies van bijen gedurende den winter, en dergelijke volken worden met reden verdacht van een aantasting door bijenziekten. We wachten daar eerst een onderzoek en advies van de bekende deskundige adressen af.

Tenslotte staan op verschillende kastimkerijen soms meerdere overwinterde reservevolkjes, die men gaarne tot normale volken vereenigt, voorzoover ze voor andere doeleinden niet noodig zijn. Daarnaast zijn er nog kastimkers, die vlak vóór een goede voorjaarsdracht twee normale volken samenvoegen tot één van dubbele sterkte. Uit een en ander blijkt duidelijk, dat het vereenigen van bijenvolken en -volkjes bij veel imkers een belangrijk punt op het voorjaarswerkprogramma vormt.

Eenige gevallen van dit voorjaars-vereenigen zullen we hier bespreken, genummerd om wille van de overzichtelijkheid. Vooraf een paar opmerkingen betreffende de grondregels van dit vereenigen. Allereerst mogen deze manipulaties zonder noodzaak niet anders geschieden dan bij goed vliegweer. Vervolgens moet, als het moergoede volken geldt, de beste koningin behouden blijven, de overige worden tevoren verwijderd. Het moerlooze, of moerloos gemaakte volk wordt steeds toegevoegd aan het moergoede volk. Niet omgekeerd. En tenslotte is het aan te bevelen, hoewel niet in alle gevallen strikt noodzakelijk, de te vereenigen bijen te besprenkelen of te bestuiven, om de verschillende, vijandige reacties opwekkende nestreuk te overdekken. Meestal worden aftreksels van selderie, peterselie, kruidnagelen e.d. gebruikt. Ik nam dikwijls met succes overgebleven koffie of thee, verdund met water. Sommige imkers hebben goede resultaten met schoon water. Suikerwater of honingwater is op drachtlooze, zonnige Maart- of Aprildagen verboden, omdat daardoor groot gevaar voor rooverij ontstaat. Er zijn dozijnen andere recepten. Eenvoudige middelen als de bovengenoemde zijn evenwel uitstekend in de practijk.

1. Een moerloos volk met een moergoed buurtvolk. Dit kan op verschillende manieren uitgevoerd worden. Een moerlooze heeft verlangen naar een koningin en trekt daarom gaarne bij een volk in, dat een koningin heeft. We nemen aan weerszijden van het moergoede volk ramen uit om ruimte te krijgen. Nu wordt dit volk van boven en opzij besprenkeld. De ramen met moerlooze bijen worden één voor één uitgenomen, besprenkeld en naast de moergoede bijen gehangen. Zorg er voor, dat dit goede ramen zijn met voldoende voedsel. Slechte ramen worden meteen verwijderd en de opzittende moerlooze bijen besprenkeld en bij de andere gestooten. Zeer aan te bevelen is, meteen wat verzegeld voedsel los te krabben. Dat brengt de bijen in de goede stemming. De kast wordt afgedekt en halverwege tusschen de standplaats der beide oorspronkelijke volken gezet. Aanvliegende moerlooze bijen bedelen zich in.
Een andere manier. Schuif de ramen met broed en bijen van het moergoede volk naar den kant van den broedbak. Zijramen wegnemen zooveel men kwijt moet, om ruimte te hebben. Hang daarnaast een honingraam, dat aan beide zijden voor een deel of geheel ontzegeld is. In de overgebleven ruimte komen de ramen met moerlooze bijen.
sprenkelen is niet noodig. De bijen zuigen aan den honing en zijn daardoor "zoet". Later moet het broednest weer naar het midden worden geschoven en de overige ramen in de juist volgorde gehangen. Door dit laatste is deze methode wat bewerkelijk.

Men werkt ook wel als volgt. De bak met moerlooze bijen wordt op de bodemplank van het moergoede volk geplaatst. Op deze bak een rooster, daarop een enkele krant met wat gaatjes er in geprikt. Tenslotte het moergoede volk bovenop de krant. Het liefst in den laten middag doen. 's Nachts vereenigen zich de bijen vreedzaam, door de krant door te knagen. Sprenkelen niet noodig, maar kan gedaan worden, liefst ook op de bodemplank. Den volgenden dag nemen we de onderste bak weer weg. Dit laatste geeft eveneens weer extra werk. Beter bevalt mij daarom de volgende manier.

De moerlooze bijen worden raam voor raam afgestooten in een leege korf en besprenkeld. Daarna op een breede plank of bord of zak voor het vlieggat van het moergoede volk neergestort, om in te laten loopen. Niet te zwaar sprenkelen. Kletsnatte bijen loopen niet meer en verkleumen gemakkelijk, vooral in het voorjaar. We zetten na afloop, of reeds tevoren, altijd de vereenigde kast "half", zooals bij de eerste manier aangegeven is, Bij deze laatste methode is men wel het vlugst klaar en heeft naderhand niets meer aan de kast te doen.
Er zijn meer manieren mogelijk, maar we gaan nu naar:

2. Een moerloos standvolk te vereenigen met een moergoed reservevolkje, b.v. in 3- of 4-raamskastje. Boven werd een moerloos volk toegevoegd aan een moergoed. Hier is het juist andersom. Maar gedachtig aan onze grondregels blijven we principiëel, en werken dus als volgt. De moerlooze bijen worden uit hun nest gestooten in een leege korf en meteen besprenkeld, zoodat ze niet te veel opvliegen. De ramen met bijen, broed en koningin van het kleine volkje hangen we aaneengesloten in het midden van den broedbak, aangevuld met de ramen van het moerlooze volk. Nuttig is het, dit volkje van boven en opzij te besprenkelen en liefst ook de bodemplank. Nu de moerlooze bijen voor het vlieggat uitstorten en in hun eigen kast bij het kleine volkje, dat als heer en meester reeds midden in de broedbak troont, in laten loopen. Dreigt de koningin gevaar door de overgroote massa vreemde bijen? Daar is wel eenige kans op. Hoe kleiner het moergoede volkje, en hoe talrijker de moerlooze bijen, des te meer risico. Veiliger is het daarom, de koningin tijdelijk in een kooitje te sluiten, liefst met suikerhoningdeeg afgesloten. Imkers met veel volken of weinig tijd nemen dezen maatregel niet altijd. De eigen bijen beschermen als een levend kooitje de koningin en veelal gaat dit dus zoo ook wel goed. Maar het reservevorkje moet niet te klein zijn. Wie alle risico wil vermijden gebruikt een kooitje.

3. Het vereenigen van meerdere zwakke of reservevolkjes. De koningin, die men behouden wil, wordt met haar broednest en de opzittende bijen in het midden van een broedbak geplaatst. Deze ramen licht besprenkelen. Desgewenscht de snoer in een kooitje sluiten. De overige ramen met bijen besprenkelen en naar den kant schuiven. De andere volkjes worden tevoren moerloos gemaakt. Nu kan men twee wegen volgen. We besprenkelen de ramen met broed en moerlooze bijen en hangen deze tegen de middelste broedramen in de broedbak. Daarnaast, voorzoover de ruimte toelaat, de andere ramen met besprenkelde bijen. Het kan ook zoo: Schud de moerloos gemaakte bijen van de ramen in een leege korf, hang het broed tegen de middelste broedramen, vul de ramen verder aan, en laat de besprenkelde, moerlooze bijen inloopen.

Er zijn meer, ook bizondere, gevallen van vereeniging van bijenvolken, maar die bewaren we voor een andere keer. Nog een paar practische opmerkingen. Het is gewenscht, met het oog op de vliegbijen, dat de te vereenigen volken buurvolken zijn. Zijn ze dat niet, dan kunnen ze dat worden, door langzame verplaatsing van het verwijderd staande volk. Bij goed vliegweer b.v. om de twee dagen een meter of zelfs iets meer. Staat het volk in de rij, haal het dan eerst wat naar voren en daarna pas verplaatsen. Twee te vereenigen volken behoeven niet naast, maar kunnen ook voor elkaar staan.
Zorg er voor, dat de woning van het samengevoegde volk een kleur heeft, die zooveel mogelijk overeenkomt met die van de oorspronkelijke kastjes. Desnoods tijdelijk maskeeren.

Het rustige gedrag van het vereenigde volk en het uitblijven van vechten en steken van bijen wijst op het welslagen van de onderneming. Meer zekerheid verschaft men zich, door na een week een raam broed uit te halen. Staan er eitjes, dan is alles goed. Zijn er geen eitjes, maar wel redcellen, dan is de koningin gedood. Bij oordeelkundig werken heeft men vrijwel altijd succes, want in geen enkel jaargetijde vereenigt men bijen zoo gemakkelijk als in het voorjaar.

SOEST.
W.A. VAN ELMPT.