De enkele Raad-kast en de Raad-tweeling.


Nu na den barren winter - eenig in een eeuw! - van alle kanten de rampberichten binnenkomen over omgekomen bijen, terwijl alle volken in mijn zelfgebouwde kasten gezond en wel op den eersten dooidag tevoorschijn kwamen om een reinigingsvlucht te houden, acht ik het mijn plicht mijn kast - eigenlijk zijn het er twee! - in wat ruimer kring bekend te maken.

Bij het bouwen ervan ging ik, geleid door jarenlange ervaring, van de volgende doelstellingen uit: ik wenschte behalve slingerhoning ook honing in de raat te winnen, zelfs als de heide het maar matig deed; het zwermen wilde ik afdoende kunnen beheerschen; de kast moest stevig zijn, lang mee kunnen en weinig onderhoud eischen; de overwintering moest altijd slagen, hoe streng de kou ook nijpt; er moest met de woning gemakkelijk gereisd kunnen worden; plus nog een paar eischen van minder belang. En de kast heeft in jarenlange praktijk bewezen aan deze eischen ten volle te voldoen.


De makelij van het broedraam, Fig. 1, blijkt uit de teekening voldoende.
De buitenafmeting is gelijk aan het Engelsch normaalraam uit de Simplexkast, dat men trouwens ook in mijn bijenwoning zou kunnen gebruiken. Ik maak de ramen van duivelatten; de toplat is dubbel; tusschen de twee helften wordt de kunstraat geklemd; timmeren we de beide bovenlatjes met twee spijkertjes aanéén, dwars door de kunstraat, dan hangt deze onwrikbaar en is draden niet noodig.








De broedkamer, Fig. 2, bevat tien broedraampjes.
Daar deze 37½ m.m. afstand hebben van midden tot midden, meet de broedkamer binnenwerks 37½ X 37½ c.m., is dus vierkant en stelt ons in staat de broedraampjes zoowel in kouden als in warmen bouw te hangen; waarover straks nader!








De broedkamer is één stevig geheel: binnenen buitenwand ervan zijn door 3 c.m. dikke latten aan elkaar verbonden; de tusschenruimte is opgevuld met stroo. Geen mogelijkheid dus tot trekken van hout, tot vorming van spleten, waardoor de lucht tusschen losse binnen- en buitenbak anders zoo vaak door tocht in beweging raakt en dan geen rol meer vervult van slechten warmtegeleider!
Van 3 X 3 c.m. latten timmeren we twee zuivere vierkanten, binnenwerks 39½ X 3½ c.m.
metende. Deze vormen boven- en onderkant der broedkamer. Er binnen tegenaan spijkeren we den binnenwand, die we 21 c.m. hoog nemen van 1 c.m. dik hout. Boven- en onderkant van den binnenwand komen gelijk met die van onze latten vierkanten. Langs den bovenkant van den binnen. wand bevestigen we vertikaal rondom een reep stevig zink, dat 1 c.m. uitsteekt. Hierop komen de nokken der broedraampjes te rusten; dan kunnen de bijen deze niet vastkitten. Met het oog op reizen kan men de reep zink rechthoekige tanden geven, die tusschen de raampjes opsteken en dezen verschuiven onmogelijk maken.

Den buitenwand maken we van 1½ c.m. dik hout; rondom blijft dit 2 c.m. onder de bovenzijde onzer latten vierkanten; van onderen steekt de buitenwand 1½ c.m. onder het onderste vierkant uit, behalve aan de voorzijde der kast; hier reikt de buitenwand precies tot aan den onderkant van ons vierkant. Daardoor ontstaat een sponning om den bodem tusschen te schuiven, waardoor in- wateren voorkomen wordt. Daartoe schaven we den bovenkant van den buitenwand ook schuin naar buiten af, voor we dezen vasttimmeren. De 3 c.m. groote ruimte tusschen beide wanden vullen we op met goed droog stroo.
Langs den buitenkant van ons bovenste lattenvierkant spijkeren we rondom er bovenop vier duivelatjes, op den smallen kant van 1 c.m. staande en dus ter hoogte van 2 c.m. Tusschen de lijst, door deze latjes gevormd, passen dan precies de nokken der broedramen en er is ruimte om ze aan te pakken.
Naast de toplatten der beide buitenste broed ramen komt daarbij echter boven het lattenvierkant een open ruimte, waarin bijen zouden kunnen loopen. Om dit te voorkomen vullen we deze ruimte op met een paar losse latjes, 3 c.m, breed en 2 c.m. dik. Bij het veranderen van kouden in warmen bouw verplaatsen we deze losse latjes mee, evenwijdig aan de broedramen, naar de beide andere zijden van onze vierkante broed kamer.

Aan den onderkant der broedkamer beitelen we een vlieggat uit, 20 c.m. breed en 1 c.m. hoog (met het oog op muizen!). Dan is onze stevige broedkamer klaar. Zie Fig. 2, waarin ik voor de duidelijkheid èn de zinken reepen èn de lijst van latjes op den buitenrand van het lattenvierkant wegliet.
De bodemplank past juist tusschen de drie 1½ c.m. van onderen uitstekende buitenwanden en reikt van voren tot den voorwand der broed- kamer. De planken ervan loopen overdwars; we spijkeren ze op een paar stevige klampen; hier- mee rust ten slotte onze heele bijenkast op een paar steenen, welke het houtwerk flink vrij van den vochtigen bodem houden.

Een aanvliegplank van 12 c.m. breedte komt voor aan den bodem vast met een paar koperen scharnieren. Den achterkant ervan schaven we schuin af, waardoor de vliegplank afhelt met het oog op regenwater. Door de scharnieren kunnen we bij het reizen de vliegplank tegen den voorkant der broedkamer omhoog klappen, met een metalen wervel vastzetten en aldus het vlieggat afsluiten.

In den zwermtijd echter gaan we een Alley's koninginneval gebruiken, een rechthoekig soort kastje, dat tegen den voorwand der broedkamer moet aansluiten. Dan mag de vliegplank dus niet meer hellen, maar moet horizontaal staan. Dit bereiken we door een houten wervel in het midden onder aan den bodem, dien we naar buiten draaien onder de vliegplank.
In het midden der bodemklampen boren we een paar ruime gaten, waardoor we bij reizen een stevig touw halen, dat alle losse deelen onzer kast stevig bijeen houdt.


Nu komt de tweede verdieping onzer bijenwoning, bestaande uit de broedkamer en den los daar omheen grijpenden opzetrand. Deze laatste sluit op den buitenwand der broedkamer en is daaraan in afmetingen gelijk. Zie Fig. 3.

Bij iedere kast maken we een hooge en twee lage broedkamers. De eerste bevat tien honingramen, even groot als de broedramen. Hierdoor kunnen we dus omhang- en separatiemethode toepassen. De hooge broedkamer is gelijk aan den binnenwand onzer broedkamer. Rondom den onderkant brengen we een lijst aan van platte latten, die buitenwerks 45 X 45 c.m. meet; hiermee sluit deze dus over de heele broedkamer.
Soms, bij voorbeeld bij schrale dracht of niet te best weer, kan het zijn voordeel hebben met een (later twee) lage honingkamer te werken, welker raampjes 14 c.m. hoogte hebben.

De makelij van het dak blijkt uit Fig. 3. Het grijpt om den opzetrand heen en rust hierop met vier duivelatjes, aangebracht tegen den binnenkant der dakomlijsting, op 2 c.m. van den onderkant. Natuurlijk moet de diepte van het dak zoo groot genomen worden, dat één hooge of twee lage honingkamers er ruim onder kunnen. Wie het beter vindt met het oog op stapelen bij reizen, kan het dak van boven plat maken. In den vooren achterkant van het dak boren we een paar gaten voor luchtverversching, van binnen weer met gaas afgedekt.

Thans iets over de werkwijze met de kast.
Tijdens den heidebloei willen de bijen zich nog wel eens in de broedkamer terugtrekken en den heidehoning optassen in oude broedraten, ongeschikt als raathoning! Van deze hebbelijkheid maken we in onze vierkante kast juist gebruik. Zomers staan de broedramen in kouder bouw. Stel, dat er, als de hei in bloei komt, nog zes raten met broed zijn. We zetten deze dan in dezelfde volgorde, maar nu in warmen bouw vooraan in de kast. Achter deze zes ramen met broed hangen we er vier, van een reepje voorbouw voorzien. Hierin bouwen de bijen prachtig zuiveren raathoning. Houdt goed heideweer aan, dan kunnen we dezen uitnemen en nieuwe raampjes ter vulling geven. Een sterk volk kunnen we bij goeden heidebloei bovendien ook een sectiebak opzetten.


Alley's Trap (zwermvangapparaat)

Ook het soms veel last gevende zwermen kunnen we volkomen beheerschen, door bij deze kast een Alley's koninginneval te gebruiken. Zoodra er zwermkans is, plaatsen we dit instrument voor het vlieggat. Als de zwerm afvliegt, raakt de moer in de val. Terwijl de zwermbijen rondzoemen, verplaatsen we onze kast een paar meters. Op de oude plaats stellen we een nieuwe en voor het vlieggat hiervan zetten we de val met de oude moer. Door het opentrekken van een schuifje in de val stellen we het beestje in staat in de nieuwe woning te loopen, waarin ook alle rondzwermende bijen bij haar terugkeeren. Geen wegvliegen dus meer van kostelijke zwermen; maar ook geen naklimmen, zelfs geen zwerm scheppen noch inkloppen. Alles gaat automatisch en in enkele oogenblikken. De afgezwermde kast verliest alle vliegbijen nog aan den zwerm en zal geen tweeden zwerm geven: de overbodige moercellen worden afgebeten.


Maar het kan nóg eenvoudiger en gemakkelijker!
Daartoe bouwen we een tweelingkast. Zie Fig. 4.

Hierin kunnen twee volken naast elkaar huizen, elk met eigen vlieggat, beide gescheiden door een tusschenschot. Ieder der twee broedkamers is weer vierkant en gelijk aan de enkelvoudige kast, metende inwendig 37½ X 37½ c.m. Het groote voordeel der tweelingkast zit echter in het tusschenschot, dat beide broedkamers scheidt. Dit moet precies passen. We maken het liefst uitneembaar door het b.v. in een ondiepe inkeping van den binnenwand te doen glijden.




Het tusschenschot (zie Fig. 5)
bestaat uit drie plankjes van 1 c.m, dikte, rondom aan elkaar verbonden door 3 c.m. breede latjes. De totale dikte wordt dus 9 c.m. Het middelste plankje steekt 2 c.m. boven de rest uit. We zagen er dicht bij den achterkant een hap uit van 18 X 18 c.m. en maken door een paar sponningen van reepjes bladzink van het uitgezaagde stuk een schuif, welke het gat openen en sluiten kan. Ook in de beide buitenste plankjes zagen we op dezelfde plaats een ongeveer even groot gat, waarover we metaalgaas spijkeren.

Ten slotte zagen we uit den onderkant van het geheele tusschenschot een rechthoekigen keep, 1½ c.m. hoog en ongeveer 12 c.m. breed, dicht bij den voorkant van het schot. Dit is het "inwendige vlieggat". Daarvoor brengen we een zinken schuifje aan, waarmee we het dus kunnen. openen of sluiten.

Onze beide broedkamers van de tweelingkast kunnen we dus op twee manieren met elkaar in verbinding brengen: 1e door het schuine voor het inwendige vlieggat op te trekken; dan kunnen de bijen van de eene broedkamer in de andere loopen; 2e door de houten schuif achter in het tusschenschot omhoog te halen; dan kunnen daar echter geen bijen door, want de twee stukken metaalgaas beletten dit.

Nu maken we bij de tweelingkast twee hooge honingkamers, op elke broedkamer een. Bovendien maken we nog een dubbel zoo groote honingkamer met twintig raampjes, passend dus boven beide broedkamers tegelijk.
We overwinteren nu eerst met één volk in de linksche broedkamer; de rechtsche is leeg; alle openingen in het tusschenschot zijn gesloten. In het voorjaar ontwikkelt het volk zich dus als in een enkelvoudige kast. Spoedig na de reinigingsvlucht echter sluiten we het linksche vlieggat door de vliegplank omhoog te klappen; we openen het inwendige vlieggat en wennen ons links huizende bijenvolk dus zijn weg te nemen door de leege broedkamer en het rechtsche vlieggat naar buiten. Thuis komende bijen gaan in omgekeerde richting.

Nu komt de zwermtijd. We plaatsen onze koninginneval voor het rechtsche vlieggat; zoodra de zwerm afkomt, houdt de val de moer gevangen.
Terwijl de zwermbijen rondzwermen, openen we onze kast. Slechts vier eenvoudige handelingen hebben we nu te verrichten: 1e we klappen de linksche vliegplank omlaag; dit geopende vlieggat stelt vele bijen in staat zich nog bij den rondvliegenden zwerm te voegen; 2e we sluiten het inwendige vlieggat, waardoor we beide broed. kamers scheiden; 3e we hangen in de rechtsche broedkamer tien raampjes met raten of kunstraat; 4e door het schuitje in onze koninginneval open te trekken laten we de moer in de rechtsche broedkamer binnen, waar zich weldra de terugkeerende zwermbijen bij haar voegen. 't Is in een ommezien bered!
Ook nu verliest het linksche volk weer alle vliegbijen aan den zwerm rechts en zwermt niet voor den tweeden keer.

Tijdens den bloei der heide kunnen we weer, door het plaatsen der broedramen in warmen bouw achter in de kast raathoning winnen op de boven beschreven manier. Vóór de inwintering of liever voor het opvoeren stellen we alle ramen weer in kouden bouw.
En daarna komt weer het nieuwe voorjaar. Stel, dat half April beide volken in onze tweelingkast vijf ramen met broed bezitten. Nu vangen we rechts de oude koningin uit. Gedurende minstens 24 uur halen we de groote schuif in het tusschenschot omhoog, waardoor de volken dezelfde lucht krijgen. Daarna vereenigen we beiden tot een zeer sterk volk, als geen andere imker nog half April bezit! Dit gaat als volgt: de vijf raten met broed links laten we in dezelfde volgorde staan; ook de jonge koningin blijft op haar plaats. De raten zonder broed nemen we uit; hiervoor in de plaats komen de vijf broedraten van rechts. We leggen het koninginnerooster; en hierboven komt de honingkamer met de tien overige raten.
De rechtsche broedkamer is nu weer leeg. We openen het inwendige vlieggat en sluiten het linksche. Binnenkort is het heele reuzenvolk gewend het rechtsche vlieggat te gebruiken en hebben we dus denzelfden toestand als het vorige jaar. Maar... met een reuzenvolk, dat er op los gaat!

Hiermee zijn echter alle mogelijkheden met onze tweelingkast nog lang niet uitgeput. Inplaats van een moer uit te vangen, kunnen we ook beiden volken dezelfde lucht geven door de schuif in het tusschenschot open te trekken. We vereenigen de volken niet en openen ook niet het inwendige vlieggat. Beide moeren gaan door met eieren leggen in haar eigen broedkamer. Op de broedkamers leggen we moerroosters en stellen daarop de dubbele honingkamer met twintig ramen, waarin de twee volken gezamenlijk gaan arbeiden, Loopt de honingdracht ten einde, dan dient men de volken weer te scheiden, om geen moer te verliezen!

Ik hoop hiermee belangstelling voor de beschreven kast gewekt te hebben en wensch mijn lezers gaarne even goede resultaten als ik ermee behaalde.

CHR. H.J. RAAD.
HILVERSUM, Lentemaand 1940.