Het kweeken van veel vliegbijen.


Het is niet overdreven als men beweert, dat de meeste imkers (lees bijenhouders) hun volken niet vakkundig behandelen. Hoe komt dat? Dat komt, omdat zij geen voldoende kennis hebben van het leven der bijen, als gevolg eener onvoldoende liefhebberij. Waar liefde is voor het vak, is als regel ook voldoende kennis en verzorging. Deze drie factoren gaan dus vrijwel samen. Onbekend maakt onbemind, maar imkers, die al eenigen tijd bijen hebben, dienen zich af te vragen of zij wel voldoende interesse hebben voor de levende natuur, in dit geval voor bijen en bloemen. Hebben zij dienaangaande een tekort, laten zij dan liever de zaak er bij neerleggen, want gewoonlijk loopt het op een fiasco uit.
Hoe moet men dan handelen teneinde resultaten te bereiken? Maakt studie van het leven der bijen, zooals hare ontwikkeling, de werkzaamheden voor elk individu en in het algemeen in de kolonie vastgelegd, de werking der klieren in verhouding tot het broed, en het benoodigde voedsel, de ontwikkeling van ei tot bij en kennis van de arbeidsverdeeling der volken en wat betreft groei en bloei der voorkomende gewassen. Vele wegen staan daartoe open, zoowel theoretisch als practisch. Overhaast U niet, loopt de zaak niet vooruit, handel doelbewust. Het intense bijenleven leert men met geen tooverslag, dit is een kwestie van jarenlange ervaring afhankelijk van verzorging, de kijk die men er op heeft en persoonlijke geaardheid. Ontegenzeggelijk is het honinggewin de hoofdzaak en zal ieder goed imker zich daar dan ook op toeleggen. Hoe moet men dat dan bereiken? Dat is met een paar woorden in een rechte lijn te zeggen: Zorg voor voldoende vliegbijen tijdens de hoofddracht, waarvan vanzelfsprekend het honinggewin afhankelijk is. Zonder deze bereikt men niets. Een zeer eenvoudige, voor ieder begrijpelijke en uitvoerbare methode laat ik hier volgen, die ik met succes in toepassing heb gebracht. Alvorens daartoe over te gaan is het noodig ieder, die het in toepassing wil brengen, op het hart te drukken: zorg voor goede inwintering, geef de bijen voldoende voedsel, want het voeren in het vroege voorjaar bij gebrek aan voedsel is maar lapwerk. Velen meenen, dat de uitwintering zoo'n kunstwerk is, maar waar voldoende voedsel aanwezig is loopt de uitwintering gewoonlijk wel van stapel. Van veel grooter belang is de zorg in het voorjaar tijdens de ontwikkeling der volken. Ook zijn er imkers, die meenen: als het maar voorjaar is, is de zaak in orde. Deze meening is foutief. Juist in genoemd tijdvak is opletten de boodschap. Hierop verder in te gaan, zou teveel plaatsruimte vergen, ik verwijs U echter naar de litteratuur, o.a. het boek van Joustra, waarin dergelijke mededeelingen zijn te vinden. Heeft men die in toepassing gebracht, dan komt men vanzelf aan het tijdstip zorg te dragen voor sterke volken, maar vooral het kweeken van veel vliegbijen, die de hoofddracht moeten benutten. In vele gevallen heeft men vanaf half April tot half Mei slecht weer. Het gevolg daarvan is, dat de koningin weinig eitjes legt.

Het is mij zeer dikwijls overkomen, wanneer ik aan imkers uit mijn omgeving vroeg: hoe gaat het met de bijen?, ten antwoord kreeg O, dat gaat wel, het weer is wel wat slecht, maar het kan iederen dag veranderen. De eene dag na de andere verliep, van uitstel kwam afstel en de juiste tijd, waarin de koningin haar eitjes legt, die de vliegbijen moeten worden voor de hoofddracht, werd schromelijk verwaarloosd en de kans op honing verkeken. Hoe dikwijls ik pasbeginnende imkers daarop gewezen heb weet ik niet meer, maar meest zonder gevolg, het waren als paarlen voor de zwijnen. Het voeren in het voorjaar is een serieus werk; voert men te vroeg, dan heeft men veel kans vliegbijen te verliezen. Voert men te laat, dan beloopt men de kans tijdens de hoofddracht sterke volken te krijgen en broed- en huisbijen, maar weinig vliegbijen. Het op tijd voeren is dus noodzaak. Het weder staat een en ander nog wel eens in den weg. Zoodra men met de voedering een aanvang heeft gemaakt, kan men door toepassing der volgende methode de zaak aanmerkelijk ondersteunen. Men moet dan echter in bezit zijn van een klein volkje, b.v. een koningin met plm. 1 liter bijen, overgehouden van een afgekomen eerste zwerm. Bij goede verzorging en voldoende dracht of toedienen van voedsel zal zoo'n volkje zich goed ontwikkelen en eveneens bij goede inwintering den winter doorkomen. Men plaatst dan zoo'n volkje in een honingkamer gesepareerd op een normaal volk ter overwintering. Beiden zitten dan lekker warm. In het vroege voorjaar geeft men dit volkje een willekeurige plaats. Het kleine volkje moet als reserve toevoer dienstdoen voor het groote volk, hetwelk men heeft bepaald voor de hoofddracht. Beide volken worden dus op tijden gevoerd, als boven is aangegeven. Als beiden zich eenigermate hebben ontwikkeld neemt men uit het kleine volkje een paar raampjes met broed, welke men plaatst in een honingkamer op het groote volk, hetwelk voor de hoofddracht is bestemd. In de plaats van de uitgenomen raampjes met broed plaatst men twee raampjes met uitgebouwde raat, welke weer door de koningin zullen worden belegd. De uitgenomen raampjes plaatst men op het z.g. groote volk in een honingkamer zonder separator en wordt deze verder aangevuld met uitgebouwde raampjes voor het warm houden van het broed. De warmte van het benedenvolk gaat naar boven en zullen de bijen ook het broed bezetten. Heeft de koningin in het kleine volkje de ingezette raampjes met broed bezet, dan maar weer uitnemen en overbrengen in de honingkamer op het groote volk. Men moet er voor zorgen, dat de koningin onderin blijft door zoo noodig de rooster te leggen. Steeds kan men daarmee doorgaan tot plm. half Mei of wat later, naar gelang van weer en dracht. Het is zeer duidelijk, dat men daardoor een zeer groot leger aan vliegbijen krijgt tijdens de hoofddracht Immers de koningin beneden zorgt voor broed, jonge- en vliegbijen en boven in de honingkamer komt het broed uit het kleine volkje, hetwelk de vliegbijen moeten worden voor de hoofddracht Dus in combinatie met het benedenvolk. Hierdoor verkrijgt men een overgroote meerderheid var. vliegbijen in verhouding tot het broed en de huis bijen.

Zou men het kleine volkje overwinterd op het groote volk laten staan, teneinde dit met het benedenvolk b.v. begin Mei te vereenigen, dan ook heeft men een zeer sterk volk, maar het ge- voelt zich niet één (zgn. schijnkolonie) en de ver- houding van het broed, van huis- en vliegbijen houden zoo ongeveer gelijken tred, doch geen overgroote meerderheid van vliegbijen, waar het toch om te doen is. Het is eveneens duidelijk, dat door het op tijd voeren en het aanvoeren van broed een groote hoeveelheid jonge bijen worden gekweekt, waardoor de koningin door een over- vloed van voedersap sterk wordt gevoed en zich vroeg op zwermen zal toeleggen. Het broed loopt na het zwermen uit, de groote toevoer van jonge bijen zijn vliegbijen geworden, er is weinig broed te verzorgen en de hoofddracht kan ten volle worden benut. Zwermt het volk echter niet vroeg- tijdig, dan ontneemt men hare koningin, waardoor de bijen tot zwermen worden genoodzaakt. Ze bouwen dan koninginneredcellen, die op den wisten tijd genomen dezelfde waarde hebben als dezelve uit zwermcellen. Wil men ze niet later, zwermen, ook goed, de behandeling kan er even, goed om doorgaan. Men zal echter de opmerking maken, dat er in plaats van één twee koninginnen gescheiden werkzaam zijn en men dezelfde re- sultaten zou bereiken met twee volken ieder afzonderlijk. Dat is niet juist; immers gevoelen de bijen zich niet zoo sterk, waardoor ze minder ac- tief zijn. Trouwens hebben zij niet die aandrang den honing afzonderlijk op een punt te con- centreeren, doch meer verspreid het gewin aan- brengen, zooals dat gewoonlijk met niet te sterke volken plaats heeft. De verhoudingen van het broed van huis- en vliegbijen zijn ongeveer weer gelijk en van een groote meerderheid van vlieg- bijen is geen sprake.

En nu ten slotte, hetwelk meer is gericht tot pasbeginnende imkers. Meen niet, dat het bijen bedrijf steeds over rozen gaat, het tegendeel doet zich soms voor. Na regen komt ook weer zonneschijn en al worden onze beste zorgen meermalen verijdeld doordat ons wispelturig klimaat ons parten speelt, toch komen er ook weer gunstige tijden, die een rijken oogst ten gevolge kunnen hebben.

Met imkersgroet,
ZEIST.
A.J. HELFENRATH.