Naar nieuwe wegen in de Bijenteelt.


(Slot.)

Op onze fokstations maakten wij nog interessante ervaringen. Natuurlijk was reeds in '38 in onze groep afgesproken vooral te zorgen geen ongewenschte darren mee te nemen met de koninginnevolkjes. Ze werden dan ook trouw uitgevangen, vóór die volkjes naar "De Hooge Veluwe" gingen.
Toch bleken bij 't nazien van verschillende kastjes daar ter plaatse, dat er jonge zwarte darren, die overigens nog niet gevlogen hadden, in aanwezig waren.
Het leek ons toen toe, dat toch de bijen op de een of andere manier, door den aard van het voedsel of hoe dan ook, invloed konden uitoefenen op 't geslacht van de jonge larven.
Daarom werd in '39 afgesproken geen raten, waarin eieren of larven aanwezig waren, mee te nemen naar "Spelderholt".
Wat bleek nu bij een volk van onzen groepsdeelnemer Hajee?

Dit volk, zwarte bijen met een jonge, gele Amerikaansche koningin, werd op droge raat naar Spelderholt gebracht. Bij 't nazien bleken later toch kopbroed en uitloopende zwarte darren aanwezig te zijn. Die konden onmogelijk afkomstig zijn van de gele koningin.
Er is volgens de meening van ons groepslid Kruitbosch maar één oplossing mogelijk. De zwarte bijen hebben eierleggende werkbijen gevormd en niet afgewacht, of er mogelijk in de buurt ook de noodige darren zouden zijn. Dat is ook onze meening.
Zoo iets zal wel vaker voorkomen. We denken hierbij aan de gevallen, waarin een jonge koningin(?) eerst darrenbroedig was, terwijl een tijdje later het volk toch moergoed werd. Niemand denkt aan de mogelijkheid van eierleggende werkbijen.

Een gedeelte van onze meest sterke Amerikaansche volken kwam op de hei in Drente, een ander deel bleef op de Veluwe. De heidracht was slecht. Er werd op de Veluwe practisch geen honing geoogst. Ook Drente leverde niet veel. Toch was een kruisling Amerikaan bij onzen groepsdeelnemer Van de Lagemaat de beste van alle. Die had nog een goede honingkamer mooien raathoning bij elkaar gesjouwd.
Ook op wilgenroosje en serradelle was geen dracht, al was de bloei overvloedig. Een typisch verschil leek nog voor te komen bij 't bevliegen van de roodbruine Helenium en blauwe herfstasters. Bij twee van onze deelnemers bevlogen de gele Amerikaantjes Helenium en de Hollandsche zwartjes de herfstasters.

Op enkele belangrijke dingen willen wij hier nog eens de nadruk leggen.
In de eerste plaats bleken bij de import-koninginnen enkele onbevruchte te zijn. Ze gingen na invoering in een zwart volk op de bruidsvlucht of kwamen niet aan de leg.
Wij stellen ons de zaak zoo voor: Onze Amerikaansche leverancier zendt als vruchtbaar de moeren af, die zegge b.v. een week in de gelegenheid zijn geweest op zijn fokstation op de bruidsvlucht te gaan. Ze hebben dan bij de verzending nog geen eieren gelegd. Daarom zijn die import-koninginnen dan ook werkelijk klein. Komen ze dan in onze volken aan den leg, dan nemen ze sterk in omvang toe. Het worden mooie, extra groote koninginnen. 't Verzenden van zulke, groote, eierleggende koninginnen zou zeker met, groote bezwaren gepaard gaan of onmogelijk zijn.
't Was voor ons een eigenaardig gehoor die zendingen Amerikaansche koninginnen te hooren tuten en kwaken.

Vaak hadden die import-koninginnen een kort leven. Sommige werden maar een paar maanden oud. Ik zelf heb gevallen gehad van 2 maanden en ook van 4 jaar. De leverancier zegt, dat de moeren door de reis veel lijden. O.i. is er nog een andere reden: 't enorme broednest zal zeer veel van de krachten van de koningin vragen, waardoor gedurige verwisseling noodzakelijk wordt. Want bij deze Amerikaansche koninginnen heeft wel vervanging plaats van de koningin, maar door stille verwisseling, die op alle tijden in het zomerhalfjaar kan plaats vinden. (Het spoedig verdwijnen van een vreemde moer uit het volk waar zij is ingevoerd komt naar onze ervaring nog al eens voor. Red.) Ik heb stille verwisseling kunnen constateeren in April maar ook begin September, ook wel 2 maal in 't seizoen, vaak Juli-begin Augustus volgens onzen administrateur den Heer Kuipers.
Men vindt dan soms op de onmogelijkste plaatsen één of een paar koninginnecellen, zelfs wel buiten 't broednest in de honingkamer.
Die stille verwisseling zal menig imker, die hier niet op verdacht is, parten spelen. Hij denkt nog te doen te hebben met een soortechte koningin, terwijl hij al een eerste kruising heeft. Bij de nateelt-koningin van deze eerste kruising komen al zwermers voor.
M.i. zijn de zeer zeldzame keeren, dat er in 't afgeloopen seizoen een zwerm kwam, op dit geval terug te brengen. (Er zitten dan zwarte bijen tusschen de gele.)
Een enkele keer kwamen in een volk 2 koninginnen voor, een oude en een jonge over een lange tijd, van Augustus tot 31 October (bij onzen groepsgenoot Hajee). Het volk bestond uit lichtere en meer donkere bijen.

Resumeerende meenen wij te mogen zeggen, dat uit onze proefnemingen met Amerikaansche koninginnen gebleken is:
1. De import-koninginnen zijn niet alle bevrucht.
2. Ze hebben vaak een kort leven.
3. 't Is noodig en ook uitvoerbaar een ko- ninginnekweek met bevruchtingsstation op te zetten.
4. De broedruimte van de Amerikaansche bij moet in verband met onze korte drachtperioden beperkt worden.
5. Daarvoor is noodig een passend moerrooster.
6. De stille verwisseling van koninginnen gebeurt in 't volk op alle tijden van 't jaar, vaak Juli-begin Augustus.
7. In een geëigende kast zal er zeker een even groot overschot (waarschijnlijk meer) van honing zijn als bij de Hollandsche bij.
8. Om 't zwermen hoeft men zich practisch niet te bekommeren (volgens onzen leverancier zwermt niet meer dan 0,2 %, d.i. 2 per 1000 volken).
9. De Amerikaansche bij levert bij doelmatige kweek genoeg bijen voor 't bevliegen van ons fruit.
10. 't Verdient aanbeveling de stal te zetten op 't Zuiden.
11. De Amerikaansche bij is geen homogeen ras ten opzichte van andere eigenschappen dan 't zwermen.
12. Ook de imker moet iets weten van de Mendelsche wetten.

Ten slotte zijn er nog enkel opmerkingen te maken over 't vervliegen, de behandelbaarheid der volken e.a.
De Amerikaansche bij is zachtzinnig. Bij het openmaken van de kasten bruisen ze niet zoo op als onze zwarte. Ze prikken niet gauw. De steek is voor de meeste menschen wat venijniger. Over 't algemeen lijkt de bij, ook de koningin, wat hulpbehoevender dan de zwarte.
Sommige van onze deelnemers hadden te tobben met 't vervliegen van de Amerikaansche bij. Soms zat een belangrijk deel van een volk ingebedeld bij de rest van de stal, zwarte bijen, Ze bleven daar ook. Andere hadden daar nooit last van.
De Amerikaansche bij vindt de voedselbron zeker zoo gauw als de zwarte. Enkele deelnemers kregen te tobben met rooverij, zoowel berooving van zwarte door gele, als omgekeerd.

APELDOORN, Febr. '40.
G.J. LIJFTOGT.