Practische ervaringen.


In no. 1 1940 van ons Maandschrift werd gevraagd naar ervaringen omtrent uitstapjes, die sommige koninginnen wel eens zouden doen. En of daar wel eens zoon moer bij verloren ging. Twee keer heb ik zooiets meegemaakt. In 1937 had ik een zwerm geschept en op een kast gedaan. Erg groot was ze niet, maar ze bleef toch op haar plaats en toog aan 't werk. Toen ik op zekeren avond er bij stond te kijken, werd mijn aandacht getrokken door een groote, rondvliegende bij. Tot mijn schrik meende ik een koningin te herkennen. Ik heb haar weten te vangen en 't was een moer. In de kast kon ik er vervolgens geen vinden. Ik knipte daarom 't gevangen dier een stuk van een vleugel en liet ze inloopen. Verder is alles normaal verloopen. Ik kreeg de gedachte, dat het dier het in de betrekkelijk kleine zwerm niet druk genoeg had. Of dat waar kan zijn?

In 1938 deed zich een ander geval voor. Den 9en Mei had ik eenige volken vereenigd, omdat ze naar een kamp zaadkool ('t is goed!) zouden gaan. Daardoor kreeg ik overschot van eenige koninginnen. Ik meende er een paar te moeten bewaren en zette die elk afzonderlijk in een klein kastje, zoo met de raat broed en bijen waarop ze zaten. Den 10en Juni werden de bijen teruggehaald van de zaadkool en omdat ze wilden zwermen ging ik separeeren. Het was 15 Juni. Nu gebeurde het, dat het volk, 4a gemerkt, voorzien van een dop, te staan kwam boven 4b. Het was een tamelijk sterk volk en zoo ongeveer na een week zou uit de gesloten dop wel een jonge koningin uitloopen, dacht ik.
Ongeveer 2 d.m. van de vrije hooge kast, waar dus de volken 4a en 4b in zaten, stond een klein kastje, waarop ik zoo straks doelde, toen ik opmerkte, dat ik een paar overtollige koninginnen ging bewaren. Dit kastje heette No. 5. Het volkje daarin ging voortdurend achteruit en op 22 Juni onderzocht, bleek het moerloos te zijn, reden waarom het werd opgeruimd.
Den 27en juni meende ik eens te moeten zien of in 4a alles goed ging: of daar een jonge koningin was uitgeloopen en of die cel vorderingen maakte. Ras vond ik een raat met eitjes en larven. Ging dat zoo vlug? En daar... daar liep een geknipte koningin.
Ik kan nu nog niet anders inzien, dan dat dit is geweest de weggeloopen koningin van het kleine kastje No. 5. Dan heeft dit dier moedwillig haar volkje verlaten, is uit bedoeld kastje geloopen, heeft haar weg over den grond vervolgd, is tegen den buitenwand van de hooge kast op- geklauterd, heeft het vlieggat van het bovenste volk gevonden (waarom niet van 't onderste?) en is daar misschien met gejuich ontvangen. Men was in elk geval blijer met een bevruchte koningin, dan met een dop, waarvan men nog moest afwachten wat het worden zou. Vond ook deze koningin het volkje, dat ze verliet, misschien te klein?

KAPELLE. F.P. DE GRAAF.

-0-

Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. Deze slagzin is ook van toepassing op de imkerij; iedere imker is er zich ook wel van bewust, maar voor menigeen is eer treffende ervaring toch nog noodig om de zeer groote waarde der "jeugd" in een in te winteren volk te beseffen. Voor mij was het de volgende ervaring:
In 1936 en 1937 had ik op mijn bijenstand een volk, dat aan alle eischen die ik aan een best volk. stel, voldeed, uitgesproken zwermtraagheid, overigens een witte raaf, inbegrepen. Na observatie gedurende twee jaar leek het mij waarschijnlijk dat deze goede eigenschappen erfelijke eigenschappen waren, en ik besloot mijn overige volken in 1938 een moerbij van dit volk te geven. Ik diende reeds vroeg suikerstroop toe, maar nooit meer dan 1 pond per dag om 't broednest niet ongunstig te beïnvloeden door overmaat van voer, en om het opbergen op de gunstigste plaats te vergemakkelijken. Bij de inwintering was dit volk zeer zwaar en het had een groot onberispelijk broednest. Bij de uitwintering evenwel, toen alle volken reeds een aardig broednest hadden, was hier geen enkel ei te vinden, en einde Maart vond ik de moederbij, klein en verschrompeld, rustig wandelen over de ledige gepoetste cellen; een tegenvaller. Klaarblijkelijk was ze niet meer geschikt voor de voortplanting, derhalve werd ze uitgevangen en begin April door een reservekoningin van 1937 vervangen. Dit volk van louter oude bijen kwam m.i. niet meer in aanmerking voor een voorjaarsoogst en toen een imkervriend mij uitnoodigde eenige kasten bij hem te brengen in de buurt van koolzaad, liet ik deze thuis als "ongeschikt voor voorjaarsoogst". Het voorjaar telde veel dagen van storm, 't was guur, zoodat de volken veel bijen op 't koolzaad verloren en de oogst gering was. Het volk thuis, stond beschut dicht bij een boomgaard, het vloog zeer ijverig en deze uitsluitend oude bijen zagen kans 24 pond op te bergen in de honingkamer en te verzegelen! Ik ben geneigd te meenen dat bijen in 't najaar geboren, mits van goeden stam, en in een warmtehoudende kast zorgvuldig ingewinterd, ouder worden dan men algemeen aanneemt.

Ik heb getracht te berekenen uit hoeveel "generaties" een goed volk bij het inwinteren bestaat, maar daarin niet naar mijn genoegen geslaagd. Dit naar aanleiding van de poovere resultaten die een imkervriend enkele jaren achtereen in de Betuwe behaalde, bij goed voorjaarsweer, met volken die in den voorafgaanden herfst arm en "klein" van de hei waren thuisgekomen. Hij meende zeer optimistisch dat broedinslag in September door suikervoer verkregen een voldoende tegenwicht vormde voor 't verlies op de hei. Ik meen, dat hij vele generaties tekort komt met alle gevolgen van dien.

VLEUGELS SCHUTTER.
OOSTERLAND (Zeel.)

P.S. Wie kan en wil mij raad geven om het aantal generaties in een volk ongeveer te berekenen?