Ingezonden.


"De honger een scherp zwaard!"

Geachte Heer Redacteur.
Naar aanleiding van het artikel "Meezen en Wespen" van dhr. R. ter Brugge, kan ondergeteekende niet nalaten zijn ondervinding betreffende dit teere onderwerp aan U toe te zenden. Op een mooie dag in Mei, zooals er helaas weinig voorkomen, ga ik een kijkje nemen op den bijenstand. Misschien wel voor de duizendste maal. Daar de Meimaand hier een goede bloeien drachtmaand is, komen de bijen moeizaam en zwaarbeladen huiswaarts. Talrijke kunnen het eindje niet halen en tuimelen op den grond, voor de kast. Na even rusten en zwoegen nemen ze een vaartje, komen voorzichtig voor het vlieggat en marcheeren naar binnen. Onze kasten staan alle op betonnen palen, ongeveer 40 c.m, van den beganen grond. Ik zie dit zoo eens even aan en ga ten slotte weer huiswaarts, een afstand van ± 10 m., kijk nog eens even om, hé, wat zie ik? Een mees, en dat in Mei! Wat heeft dat te beteekenen, toch geen koud weer ? Hij snapt een bij van den grond en als een pijl uit de boog, weg er mee! Ik wacht nu even af, want het is Zondag, dus tijd genoeg. Al heel gauw komt hij weer terug, neemt een duik en tippelt onder de kasten, komt even naar voren en snapt weer een bij. Weg is hij weer. Ik haal even mijn kijker en wacht kalm af. Daar is hij alweer! Ik tuur en kijk, tot mijn ontstelling snapt hij de volle en rustende bijen van den grond. Ik gooi naar hem, jaag hem weg. Maar steeds komt hij terug, alsmaar versche bijen snappend. Enfin, het gaat door, jagen geeft maar tijdelijk. Zelfs zóó brutaal is hij, dat na met z'n tweeën jagen, ieder aan een eind van den stal, hij steeds weer terugkomt. Zelfs schiet hij een keer tusschen mijn beenen door! op een bij aan en weg er mee. Wij gaan eindelijk naar binnen, zeer ontstemd.
Maar de andere dag wordt het nog slechter! Ze zijn nu met z'n beiden en houden wedstrijd in het bijensnappen. Nu is het mooi genoeg. Ik vang één exemplaar, hoe doet niet ter zake. Gelukkig blijft No. 2 nu plotseling weg. Tot dergelijke middelen ga ik slechts met weerzin over. Toch heb ik een dergelijk geval verleden jaar nog eens meegemaakt en moest helaas weer voor beul spelen. Het eigenaardige is wel, dat 's winters en in het zeer vroege voorjaar, de kans hierop klein is. Toch is mij medegedeeld, dat in het voorjaar volgende op den strengen en laten winter 1916/'17, talrijke bijen weggesnapt werden van de waterwilg in de duinen. De menschen die mij dit mededeelden, staan bekend als echte duinrotten en serieuze waarnemers. De oorzaak was toen waarschijnlijk, de lange aanhoudende koude (gebrek aan aas voor de meezen). Hiermede wil ik geenszins beweren, dat de waarneming van dhr. de Jong" te Heiloo niet serieus was, integendeel. Maar wel, dat het hier geldt: ieder wezen in de natuur, handelt zooveel mogelijk naar omstandigheden; of nog juister: de eeuwige onveranderlijke wetten, beheerschen en regeeren het heelal, met alles wat daarin leeft.

Hoogachtend, Uw dw. dn.,
A. BAKKER.

P.S. Dat de kans van het bijensnappen 's winters en in het zeer vroege voorjaar minder is, zit hem in het steeds aanwezig zijn van meer afgeleefde en pas gestorven bijen voor de kasten, welke dan eerst aan de beurt zijn.
Discussie gesloten. RED.


-0-


Overwintering der bijen.

Geachte Redactie.
De strenge winter van 1939/'40 en de strijd tegen de lage temperatuur bij het bewaren van mijn vruchten en de zorg voor de goede overwintering mijner bijen brachten mij weer in herinnering de, mijns inziens, ideale doorwintering van de bijen door Dr. de Boer te Haren. Zooals vroeger reeds door mij in het Groentje beschreven, staan zijne kasten in de met het woonhuis verbonden garage. Door een opening, zoo groot als vrijkomt door verwijdering van een steen uit den muur, staat de kast met het vlieggat bijendicht in verbinding met de buitenlucht. Door de centrale verwarming wordt de garage op een willekeurige temperatuur boven het vriespunt gehouden en wordt de overwinteringstemperatuur op b.v. 6 ° C. gekozen. Gaat men nu de overige ruimte van de garage of andere ruimte of gebouw inrichten voor het bewaren van vruchten enz., dan kan men, wanneer de temperatuur buiten daalt en het vertrek niet vorstvrij is, door een of andere verwarming verhinderen, dat de temperatuur beneden 0 ° C. daalt. Een zoodanige overwintering lijkt mij voor de bijen beter dan een overwintering in kelders, daar men dan niet weet of daardoor de lucht voor de ademhaling niet onzuiver wordt, waardoor de bijen onrustig worden en daardoor meer voedsel gebruiken. Mijn doel was deze zoo zuiver mogelijk te houden en te bevorderen, dat de min of meer verwarmde wanden van de kast aan de bijentros niet veel warmte onttrekken. Daarom het vlieggat vrij groot nemen. Vermoedelijk zal dan ook door matig voedselgebruik weinig condensatiewater in de kast ontstaan en geen ijsvorming in het vlieggat optreden, die dit verkleinen en verstoppen kan, zooals ik bij de lage doorgemaakte temperaturen kon constateeren.

Daar vele fruittelers ook tevens bijenhouder zijn of worden, lijkt mij deze combinatie zeer doelmatig, wanneer de financieele en plaatselijke verhoudingen zulks toelaten. De voordeelen zijn:

1e. een verzorging tegen vorst voor bijen, vruchten, planten en alles, wat niet bevriezen mag;
2e. weinig voedselgebruik door de bijen en daardoor:
3e. weinig behoefte aan reinigingsvluchten en
4e. weinig vochtontwikkeling in de kasten en doordat de kasten geen lage temperatuur krijgen weinig vochtaanslag op wanden en raten en hier door:
5e. geen schimmel op de raten;
6e. geen last van dooiende sneeuw op vlieggaten of molest door katten enz.;
7e. te allen tijde genoeglijk bekijken der volken in den winter, wanneer men ze afdekt met een glasplaat;
8e. willekeurig kunnen de koude winden er buitentemperaturen worden getemperd door beschutting van de gaten in den muur.

Gaarne zal ik over bovenstaande de meening van anderen vernemen.

Met hoogachting en imkersgroet,
GRONINGEN,
S. VAN HOUTEN.