OP DEN BIJENSTAND.


September is de laatste maand van het jaar in welke de bijen ons een overschot kunnen geven. Komen er in de eerste helft nog mooie zomersche dagen, met meestal 's morgens mist, dan kan de heide nog volop honingen. In 1923 hebben we het zelfs beleefd, dat er op 31 Augustus nog totaal niets op de heide gehaald was en toch maakte September het nog prima. Het zijn echter uitzonderingen. Zooals de heide er op het moment (half Augustus) voorstaat zal er van een rijken heideoogst wel niet veel terecht komen. Op de eerste plaats heeft de dopheide niets gegeven. Deze heeft door den zeer strengen winter zeer geleden en kon zich mede door het droge voorjaar niet tijdig herstellen. Op de tweede plaats staat ook de struikheide er niet florissant bij. Ook deze heeft dezen winter veel geleden; de oudere struiken waren meestal zoo toegetakeld, dat van bloeien geen sprake is. De jongere scheuten beloofden aanvankelijk nog al bloei, doch deze hebben veel geleden door het z.g. heidehaantje. De vooruitzichten op een goeden heideoogst zijn dan ook klein. De zomerhoningoogst is echter bijna overal nogal meegevallen, zoodat er al veel goed gemaakt is. En juist in dezen zoo economisch zorgvollen tijd hadden we met het oog op onze volksvoeding een grooten honingoogst opperbest kunnen gebruiken. Voor onze korfimkers, welke toch meest op de heidedracht zijn aangewezen en mede door den zeer strengen winter hun stand reeds geducht zagen gedund, is dit vooruitzicht wel zeer ontmoedigend. Maar wij, imkers, zijn echter zulke onovertrefbare optimisten, dat we ons ook door deze tegenslagen niet laten ontmoedigen en maar weer opnieuw onze stallen vullen met de hoop, dat het eens beter zal gaan.

In de eerste helft van September hebben we nog juist even den tijd om onze stallen een flinke beurt te geven. Het houtwerk in de carbolineum zetten, het dak nazien enz. enz. Ook brengen we alles in gereedheid om, zoo spoedig de bijen thuis zijn, zoo vlug mogelijk den honing te kunnen winnen en verwerken.
Velen zullen echter in dezen zoo aan verkeersmogelijkheden armen tijd de bijen thuis hebben gehouden. Heeft men nog geen begin gemaakt met deze thuisblijvers te drijfvoederen, dan doe men dit zoo spoedig mogelijk.
Ieder goed imker zorge er voor, dat hij steeds wat suiker in voorraad heeft voor een kwaden tijd. Zoo juist las ik in de officieele mededeelingen in ons Groentje dat dit najaar 8 k.g. zal verstrekt worden. 't Is niet te hopen, dat we op den nieuwen suikerbietenoogst, dus op de bietsuiker moeten wachten. Is dit werkelijk het geval, dan kan het nog wel even duren voor we de suiker krijgen en wordt het voor het opvoeren zeer laat, zoo niet te laat. Hopenlijk heeft onze regeering nog tijdig aan de behoeften van onze imkers gedacht en een partij daarvoor afgezonderd. Voor deze zorg zouden we haar niet dankbaar genoeg kunnen zijn. (We hebben tijdig gekocht. Red.)

Half September is het ongeveer de tijd om de volken van de heide terug te halen. De rondekorfimker zoekt, voordat hij ze haalt, z'n opzetters uit. Hiervoor stelt hij de volgende eischen: Jonge koningin; normale, niet te oude raat (dus geen dwarswerkers of warbouw). Naar verhouding moet het volk het goed hebben gedaan. Dus geen klungel welke het slecht deed. Deze volken komen direct op den winterstand.
Mochten er jongemoersvolken bij zijn welke te zwaar zijn - 't zijn juist de beste opzetters - dan jage men zulke volken er uit; mochten de bijen er niet gauw uit willen, dan salpetere men de rest. Vervolgens neemt men de zware korf en snijdt het broednest plus de stuifmeelrand rond het broednest in z'n geheel uit en spijlt deze weer in een nieuwen korf. Dus precies als vroeger het z.g. "drijven" gebeurde ná de boekweit - en vóór de heidedracht. Men heeft dan het voordeel dat men èn het broed èn het stuifmeel behoudt en het volk bovendien een pracht oude raat geeft om op te overwinteren. Mochten er niet voldoende bijen in zoo'n korf zijn, dan kan men er een tweede volk bij voegen, waarvan men de koningin eerst doodt. Den volgenden avond begint men te voeren. De eerste tien dagen langzaam (drijfvoederen), daarna grootere kwanta tot de korf ± 25 pond zwaar is. 't Is dan een prachtopzetter, waarvan men zeer zeker veel plezier zal beleven.

Nu de mobielimker. Voor hem komt het er op aan om in den kortst mogelijken tijd zoo veel mogelijk honing uit, zooveel mogelijk broed in en zooveel als noodig is voer (suiker) in z'n volk te krijgen. Ik geef toe: 't is een zware opgave. Doch wil men economisch imkeren, het rendement zoo groot mogelijk doen zijn, z'n volken prima in- en overwinteren, dan is dit de manier en geen andere. Vooral als men er veel heeft op te zetten is het werken, ja zwoegen, om op tijd klaar te zijn. Van de kasten worden zoo spoedig mogelijk na thuiskomst de honingkamers of tweede broedkamers afgenomen. Men kan er eerst een bijenuitlaat onder plaatsen of indien men daar geen tijd voor heeft direct de raampjes afvegen en voorzichtig opbergen, opdat de raathoning niet wordt beschadigd. Hoe het slingeren van heidehoning moet geschieden is door m'n voorgangers tot in den treure herhaald, zoodat ik daar verder niet op inga. Men zie de vorige jaargangen maar eens na en U zult prompt in het September-no. de behandeling daarvan vinden. Doch trots dezen herhaaldelijken uitleg is het resultaat meer dan bedroevend. Het aantal heidehoningslingeraars is nog veel te klein! Ook de behandeling (zuiveren) van den geslingerden honing is vele malen uiteengezet.
Het volgende zou ik nog willen opmerken Zorg vooral dat het vaatwerk (glas. bussen of
vaten etc.) zuiver en schoon is, geen reuken (aangename of onaangename) bevat en vooral goed droog is. Zorg ook, dat ge een degelijk etiket voert, en dat Uw honing niet ontsierd wordt door een roestig deksel op de flacon.

Geef Uw te overwinteren volk zooveel mogelijk stuifmeelramen. Stuifmeel (eiwit en vet) is m.i. een voorname factor in het overwinteringsproces, waar nog te weinig rekening mee wordt gehouden. Na het verwijderen van den honing gaat men onmiddellijk een begin maken met voeren. Heeft men den tijd, dus is men vroeg, ± 12 September, dan kan men eerst nog wel een achttal dagen drijfvoederen, voordat men met het afvoeren begint; dit laatste moet echter zoo snel mogelijk gebeuren. 't Is echter niet noodzakelijk eerst langzaam te beginnen. Zelf doe ik dit nooit. Ik begin direct met zoo groot mogelijke porties te geven en krijg toch steeds nog een mooi groot broednest. Veel zal er van afhangen om dit te bereiken of men sterke volken heeft, welke een groote ruimte kunnen bezetten. De beste oplossing is 1 deel water op 2 deelen suiker. Kook het water en werp er de suiker in. Roer zoo lang tot alle suiker opgelost is. Nooit oplossing laten koken. Dit is de vlugste manier van werken. Men verstrekke de oplossing bloedwarm, echter nooit koud. Wil men in het vroege voorjaar verzekerd zijn dat de volken over voldoende voorraad beschikken, dan is het noodig ± 10 k.g. suiker te geven per op te voeren volk. Met 8 k.g. zal men ze wel den winter door krijgen, doch bij een abnormalen winter of laat voorjaar is dit kwantum aan den kleinen kant en brengt den imker zorgen.
Over de verdere inwintering (afdekking etc.) in het volgend nummer.

D., S.