Stuifmeel bij de inwintering.


Melk door de wintersuiker?

Bietenakker met bloeiende knopherik.


Het doel van een goede inwintering is niet, een bijenvolk na den winter nog in leven te hebben, maar het in de lente in uitstekende conditie terug te vinden, om met een goede kans op succes een nieuw seizoen te beginnen. Het doel van onze winteringswerkzaamheden is dus eigenlijk tweeledig. Ze worden verricht - de lezer excuseere de gewaagde beeldspraak - met het eene oog gericht op de aanstaande wintermaanden en het andere op Maart-April. Eén der hoofdpunten van de inwintering is de voedselvoorziening, de juiste hoeveelheid, de goede kwaliteit. Een groot deel onzer imkers denkt hierbij uitsluitend aan honing en suiker. Voor het doel der inwintering moet echter niet worden vergeten, dat stuifmeel even noodzakelijk is als suiker of honing. Daar zijn we niet allemaal even sterk van doordrongen, gezien de nonchalante manier, waarop veel imkers bij de inwintering van kastvolken de hoeveelheid in de raten aanwezig stuifmeel vrijwel negeeren. En toch is dit stuifmeel een factor, die beslist over de conditie van een bijenvolk in het voorjaar. Er is een broednest in de herfst, dat jonge bijen verschaft, en één in de vroege lente, van welks ontwikkeling het afhangt, of het volk snel vooruitkomt, sterk wordt en een oogst geeft. Voor broedopfok is voedersap noodig en voedersapklieren, die dit produceeren. Deze ontstaan uit eiwit, dat vrijwel uitsluitend wordt geleverd door stuifmeel.

De belangrijkheid van een goede eiwitvoorziening door stuifmeel juist in herfst en winter is nog eens bizonder belicht door de onderzoekingen van Dr. L. Lotmar in Zwitserland, waarvan de resultaten in 1939 werden gepubliceerd in het Landwirtsch. Jahrbuch der Schweiz en waarvan Dr. Winkel een referaat gaf in het Januarinummer 1940 van ons Maandschrift. De hoofdzaken - ze zijn nu actueel - waren:
dat de bijen lang na ophouden van de broedaanzet nog steeds veel stuifmeel aten (eind October 31%, November 97%, December 100% der bijen stuifmeel in de darmen);
dat gelijktijdig het vetlichaam, opslagplaats van reservevoedingsstoffen in de bij, sterk groeide door "hamsteren" van eiwitbestanddeelen (70 à 80% der bijen);
dat de voedersapklieren der meeste overwinterende bijen in die periode in functie zijn;
dat voederproeven met suiker en suiker-stuifmeelmengsel aantoonden, dat bovengenoemde organen zich alleen konden ontwikkelen bij stuifmeelvoeding.

Het nieuwe in de resultaten was, dat de bijen in den herfst stuifmeel aten om hun wintervetlichaam op te bouwen. Dit laatste is voor de practijk van belang en illustreert nog eens bizonder, waarom er bij de inwintering om het stuifmeel gedacht moet worden. De bijen slaan een eiwitreserve op in hun lichaam en ontwikkelen hun voedersapklieren, van groot belang voor het voorjaarsbroednest, reeds in herfst en voorwinter, door eiwit op te nemen uit het ingewinterde stuifmeel. Tot dusver dachten we bij dit laatste hoofdzakelijk aan het vroege voorjaar, wanneer de natuur de bijen weinig gelegenheid geeft, een versche voorraad stuifmeel op de bloemen te verzamelen. Het blijkt nu, dat de inzichten op dit punt gewijzigd moeten worden. Het zwaartepunt van de eiwitvoorziening valt niet alleen in het voorjaar, maar evenzeer in den herfst.

Voor de practijk is allereerst van belang de vraag: Is er in Sept./Oct. van nature voldoende stuifmeel in de raten aanwezig? We kunnen hierop niet afdoende met ja of nee antwoorden. Dat hangt af van de bijenplanten in de streek, en het vliegweer. Late herikbloei geeft veel stuifmeel. De hei is wisselvallig in honingopbrengst, maar ook in stuifmeelproductie. In jaren met ongunstig vliegweer of slechte ontwikkeling der heidestruiken is er in September weinig stuifmeel in de volken. In zulke jaren kan het bijhangen van stuifmeelramen bij de inwintering broodnoodig zijn. Een grove fout wordt dikwijls gemaakt bij het oogsten van heihoning uit de zijramen van den broedbak, Daar kunnen ook stuifmeelramen bij zijn. De imker is druk (heihoningslingeren vraagt veel werk) en warm (hooge temperatuur in de slingerruimte) en blij, er af te zijn. Lukraak hangt hij de uitgeslingerde ramen, zonder ergens op te letten, terug in de broedbakken en denkt er niet aan, dat vele bijenvolken van hun stuifmeelvoorraad beroofd worden en in de komende maanden voor een nijpend eiwittekort zitten met begrijpelijke gevolgen. Stuifmeelramen moeten tijdens het slingeren in een aparte bak verzameld worden, om ze terug te kunnen geven. Overgehouden ramen met stuifmeel van de zomerdracht, droog bewaard, zijn voor dit doel eveneens uitstekend geschikt. Ze kunnen een eventueel stuifmeeltekort in September aanvullen.

De practische vraag: Hoe kan een mogelijk stuifmeeltekort worden aangevuld?, is hiermee grootendeels beantwoord. De plaats, waar de stuifmeelramen moeten gehangen worden, is niet onverschillig. In September beslaat het broednest van heivolken gemiddeld een raam of drie. Het stuifmeel moet dan tegen het broed worden gehangen. Een goed schema voor de inwintering van een normaal sterk volk is b.v.: 3 ramen broed in het midden, daarnaast aan weerszijden een stuifmeelraam, daarbuiten een raam met honing. Deze 7 ramen op te sluiten met 1 of 2 scheiplankjes of blokken. Bezet het volk meer ramen, dan is het nuttig, tusschen broed en stuifmeel 1 of 2 leege ramen te hangen, die de bijen vullen met de op te voeren suiker. In geen geval hangen we stuifmeelramen aan den buitenkant van den bijentros, omdat ze daar ongetwijfeld beschimmelen.
In sommige jaren helpt de natuur ons een handje mee door mooi vliegweer in October en later. Er wordt dan door de bijen nog druk gewerkt op allerlei herfstbloeiers in tuinen en parken. Ook op de akkers bloeien in dezen tijd nog veel onkruiden In mijn streek kleurt de knopherik (Raphanistrum Lampsana) sommige velden prachtig geel. In 1937 b.v. hadden we prachtig herfstweer tot diep in November. Ik maakte toen bijgaande foto van een veld, waar alle open plekken tusschen heigewas waren bezet met knopherik, die de prozaïsche bietenakker omtooverde in een gele bloemenzee, De foto werd genomen op 11 November; men lette op de kale boomen. Nog lang sleepten de bijen toen flinke vrachtjes van het Raphanistrum-stuifmeel naar huis.


Er zijn evenwel weinig jaren, die uitblinken door mooi herfstweer. Ook heeft niet iedereen altijd extra stuifmeelramen om een eventueel te kort aan te vullen. Het blijft in het algemeen voor de imkerij een groote moeilijkheid, soms een onopgeloste puzzle, hoe de bijenvolken, nadat ze op de hei honing verzameld en veel bijen verloren hebben, in het voorjaar tijdig in goede conditie te krijgen, om b.v. op het fruit een oogst in de honingkamer te bergen. Daarvoor is noodig een prima koningin (koninginneteelt), veel bijen (aan te vullen met een naakt volk), gezonde en jonge bijen, goede raten, een voldoende honing/suiker- en stuifmeelvoorraad. Van veel interesse voor ons vooral als het op dit laatste punt hapert, zijn de proeven, de op dit terrein genomen werden door het Oekrainische Instituut voor bijenteeltonderzoekingen onder leiding van Taranow, en waarvan het vorig jaar in de "Deutscher Imkerführer" (Febr.) een referaat werd gegeven. De hoofdzaken worden hier medegedeeld.

Taranow roerde gekookte versche volle melk door de wintersuiker en voerde die aan bijenvolken teneinde deze te vergelijken met volken, die op uitsluitend suiker moesten overwinteren. De eerste kregen dus een melkeiwitvoorraad mee, de laatste overwinterden zonder eiwit. Over het stuifmeel als eiwitleverancier wordt in bovengenoemd referaat niets vermeld. Er waren groepen bijenvolken met het suiker-, melk- en watermengsel in verschillende verhoudingen; één groep kreeg uitsluitend water en suiker (1 : 1) en een andere groep alleen honing. De resultaten waren zeer gunstig voor de suiker-melkvolken. Vastgesteld kon worden:
1. Bijvoeging van melk vermindert het voedselverbruik in vergelijking met de suikervolken.
2. Bij toevoeging van 20% melk wordt tijdens de overwintering de einddarm niet meer belast dan bij uitsluitend suiker; bij 40% melk wordt de darm altijd nog minder gevuld dan bij overwintering op zuiveren honing. (Dit zegt ons dus iets over de kansen op roer. V. E.)
3. Het eiwitgehalte voor het bijenlichaam stijgt met de hoeveelheden melk in het wintervoedsel en is b.v. bij 20% melk even hoog als bij overwintering uitsluitend op honing.
4. De voorjaarsbroedontwikkeling wordt het gunstigst beïnvloed door bijvoeging van 10 tot 20 % melk.
5. De voedering met melk moet steeds in zuiver vaatwerk worden voorbereid; zuivere voedertoestellen gebruiken en de porties zoo groot geven, dat ze bij de volgende voedering volkomen opgenomen zijn.
6. Bij de proeven bleek de gunstigste verhouding te zijn: op 1 k.g. suiker 150 gr. melk en 850 gr. water. De melk toe te voegen kort voor de voedering. In deze verhouding bestaat, hoewel er vrij veel water in zit, geen gevaar voor zuur worden van de melk in verzegelde cellen.
Dit laatste mengsel gaf in vergelijking met uitsluitend suiker de volgende resultaten:
Het eiwitgehalte van deze oplossing was 0,51%: verhooging van het eiwitgehalte van het bijenlichaam in het voorjaar met 5,5 %; de vermindering van het voedselverbruik in den winter is 7,5%; de meerbelasting van den einddarm is in het voorjaar 15,4 %; de onverteerbare stoffen bedragen 1,65 %; de toename der broedontwikkeling in Maart-April stijgt met 30 %. Het cijfer over de broedaanzet is wel zeer gunstig.

Nu zijn deze proeven niet iets, om dadelijk in het groot na te doen. Bij herhaling van dergelijke proefnemingen kunnen de resultaten anders uitvallen. Er is niets gezegd van den invloed der stuifmeelvoorraad en we weten b.v. niet hoe het gaat, als laat in het jaar gevoerd moet worden, bij koud weer, zoodat een grooter deel van de opgelegde suiker onverzegeld blijft. Ongetwijfeld zijn echter deze proeven onze belangstelling waard en lijkt het me aanbevelenswaardig, dat serieuze imkers in het klein een bedrijfsproef nemen, nu een betere instantie voor het doen van dergelijke proefnemingen in ons land niet aanwezig is. De eenvoudigste manier is, bij eenige uitverkoren "proefkonijnen" de hoeveelheden nauwkeurig afwegen, notities maken van den toestand bij de in- en uitwintering en van andere punten, die van belang kunnen zijn. Nauwkeurig noteeren is noodzakelijk, zoodat we kunnen vergelijken op grond van betrouwbare gegevens.

SOEST.
W.A. VAN ELMPT.