Brieven uit Zwitserland.


Den dag voordat wij in den oorlog betrokken werden ontvingen we bijgaanden brief van ons lid Popken uit Den Haag, die tot herstel van zijn gezondheid in Davos vertoeft. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan en, zoo is het geen wonder, dat hij de eerste de beste gelegenheid aangreep om een bijenstand op te zoeken.
In dit schrijven vertelt hij van zijn ondervindingen en wij hopen, dat spoedig de gelegenheid zich mag voordoen, dat hij zijn interessant verhaal kan vervolgen.
Wenschen wij hem tevens een spoedig en algeheel herstel toe en een behouden en gezonden terugkomst in het vaderland.
RED.


DAVOS, 4 Mei 1940.
Geachte Imkers,
Terwijl bij U de vruchtboomen in een bepaalde volgorde bloeien, waarvan de appel gewoonlijk de laatste en de beste is, begint Moeder aarde zich hier te tooien met de eerste voorjaarsbloemen. Het dorp Davos ligt in een dal, dat ongeveer Z.W.-N.O. loopt. De eene helling van dat dal ligt dus op het Z.O. Zij is vrij steil. heeft daardoor een dunnere laag teelaarde, ontvangt minder zonnewarmte en op zulk een helling groeien meest dennen. Het dal zelf is vrij vlak, heeft een breedte van ongeveer 200-600 meter.
Dan komt de helling aan de N.W. kant, die niet zoo steil is, en daardoor een dikkere laag teelgrond heeft, waarop des zomers het vee graast, het hooi gewonnen wordt, en waarop dus alleen op de slechtste plaatsen bosch, d.i. dennen zijn aangeplant. De vlakke bodem van het dal ligt bijna 1600 m. boven den zeespiegel, akkerland is er niet, alleen weiland. De dennenbosschen op de hellingen reiken niet hooger dan ± 1850-1900 m. Wandelt ge hooger, dan loopt ge door schrale weiden, die nog hooger overgaan in naakte rotsgronden.

Maar, dan moet ge Uwe wandeling in het hartje van den zomer maken. Eind October en begin November 1939 begon het te sneeuwen, en vanaf midden November tot 20 April waren èn het vlakke dal, èn de hellingen naar boven bedekt met een laag sneeuw van 70-100 c.m. Hooger op was de laag 2 tot 3 maal zoo dik. De winter vierde hoogtij. In al dien tijd zag ik geen aarde, ook geen plaveisel. Op de wegen wordt de sneeuw eenvoudig plat gewalst ten gerieve van het verkeer. Sneeuwruimen kent men hier niet. In al die weken schijnt de zon veelal fel, want de lucht is hier droog. Maar de witte velden kaatsen de warmte terug. Slechts na dagen smelt het bovenste laagje, en dan nog alleen op de hellingen, die naar de zon gekeerd zijn, om direct weer te bevriezen als de warmtebron niet meer straalt.

In het midden van Maart had de zon aan kracht gewonnen. Omstreeks dien tijd kreeg ze hulp van de Föhn, dat is een warme dalwind, en de sneeuw kromp in. Begin April sneeuwde het weer 2 dagen achtereen en de dikke, witte deken was ± 50 à 60 c.m. dikker geworden. Maar elke dag scheen de zon ± 3 min. langer, en ze zond elken dag haar stralen onder een grooteren hoek op den deken, en de Föhnwinden werden warmer en op 20 April des morgens zag ik de eerste plekjes van moeder aarde terug en mèt haar het dorre gras.


Bijenteelt in Zwiterland.

Monsieur Elie Péclair te Bex (in de omgeving van het meer van Genève) is een groot-imker (500 volken). Wij waren een dag zijn gast en bezochten enkele zijner goed geleide bijenstanden, o.a. in het Kanton Wallis.








Den geheelen winter had ik slechts de stammen en takken der dennen gezien en die van enkele heesters - sering, in tuinen beschut - en van de loofboomen slechts de Zweedsche populier, de berk, een soort lijsterbes en een zeer enkele wilg, Terwijl de stammen en takken een koude van 20 tot 30 graden C. onder nul dagenlang hadden te verduren, waren de wortels veilig geborgen onder den dikken deken van sneeuw, veilig in den schoot der aarde, waar geen vorst in door kon dringen. En toen, na 20 April, kwam weldra het wonder voor mij, die slechts den winter en het voorjaar in Holland kende. Het voorjaar zat in de lucht, de temperatuur was alle dagen 6 tot 12 graden C. boven het vriespunt, de sneeuwlaag blééf - maar vanaf eind Maart hoorde ik het liefelijke gefluit van den merel; gij hoordet het al in Februari; toen kwam de vink met zijn krachtige slag, en zijn vroolijk af- en oploopend tinkelend loopje, de zwarte dennenmees zaagde er ook lustig op los; de specht begon ook mee in 't koor; een enkele maal hoorde ik in het dennenbosch ook den voorjaarsroep van de klever - blauwspecht - en een eigenaardig soort kraai, met lange staart en gele snavel, de dohle, liet zooveel verschillende geluiden hooren, dat er wel iets bijzonders in de lucht moest zitten. En dat was het voorjaar, aangekondigd een week of vier achtereen, voor den mensch, en voor de sombere dennen en voor de naakte takken en twijgen der enkele loofboomen, door deze gevederde zangers. En op 20 April zagen wij, bewoners van de eeuwige sneeuwvelden, land.

En de donkere stukjes van de begroeide aarde slorpten de zonnewarmte op en die warmte verspreidde zich onder het sneeuwbed, en deed de sneeuw sneller smelten en de sneeuwlaag, die eigenlijk gedurende den heelen winter aan den onderkant afgesmolten was, doordat de aarde zelf boven het vriespunt bleef, en die door de steeds sterker wordende zonnewarmte, en vooral door de warme winden, die er over streken, ál maar dunner werd, begon nu, na den 20sten April, steeds meer in te krimpen. Op 27 April was nog het gansche, vlakke dal wit, op 29 April was het bijna geheel bruin, donkerbruin en geelbruin, gelijk de geheele helling op het N.W. het reeds op 25 April was. Op 20 April kwamen er de eerste plekjes bloot en op 22 April bloeide er het kleine hoefblad en de crocus. De kleine, gele bladerlooze in enkele exemplaren, de witte crocus bij honderden, bij duizenden. Als bij een tooverslag waren ze te voorschijn gekomen. Veilig geborgen in moeders schoot zoolang de sneeuw die toedekte, ontwikkelden ze zich, en waren elk oogenblik gereed om bij de eerste, direct opgevangen zonnestralen het kopje door het laatste grasdekje naar buiten te steken. En ze kwamen en openden de kelkjes om de zonnewarmte op te zuigen, en de insecten met haar scherpe reukorganen ruikten de fijne geuren en zoemden van bloem tot bloem, dronken een enkel heel, heel klein dropje, zoemden en zongen, en verzamelden de eerste stuifmeelklompjes in 1940 en brachten die thuis, en noodden de zusteren uit om mee te gaan naar den bloeienden disch, die elken dag grooter werd en die niet geplunderd werd door den straatjongen, dien wij musch noemen, en die bij U in Holland de crocussen neersabelt de een na de ander, terwijl hij zich te goed doet aan meeldraden en stamper. Musschen ziet men hier zoo goed als niet.

En toen ik de bijen en hommels had gehoord en gezien, zocht ik den bijenstand op, die aan een beek staat, ± 200 meter van het woonhuis van den imker, midden in het grasland op de N.W. helling. De eigenaar was er toevallig aan het werk, en we maakten kennis, terwijl hij de sleutel van het bijenhuis al uit den zak haalde. Maar ik wou liever eerst de vliegplanken inspecteeren en ja hoor, de vlijtige arbeidsters kwamen aanvliegen en spoedden zich met hare vrachtjes naar binnen.



Boven op de Simplon (1479 m.) ontdekten we deze bijenstand.
Men vertelde ons, dat elk volk per jaar gemiddeld 30 k.g. overschot gaf.



Slechts enkele hadden broekjes van 't zwavelgele stuifmeel 't kleine hoefblad; bijna alle hadden ze de hoog oranjeroode stuifmeelklompjes van de crocussen, dat begrijpt ge.
"Ja", vertelde me de Bienenvater, "dit is het eerste brood, dat binnengebracht wordt. Gelukkig, als... 't maar niet te veel van 't goeie wordt. "Honingt de crocus?" "Nou, zoo goed als niet". Ja, hij vond het natuurlijk ook jammer, dat zou een dracht geven. Maar bij zacht weer en een mooi zonnetje, zooals we nu dagen achtereen hadden en hebben, geven ze een weinig en vele minieme kleintjes, maken toch een grooter kleintje; en in dezen tijd van het seizoen is elk klein dropje versche nectar welkom en alle versch ingedragen stuifmeel ook, dat zet broed aan.













Het Internationaal Congres te Zürich.
Bijenstand van het Instituut voor Bijenteelt te Liebefeld.


De vlieggaten waren alle voorzien van aluminium rooster en schuifjes, om de opening naar behoefte te kunnen verkleinen of vergrooten. Keurig stond dat op de frissche kleuren groen, geel, blauw, wit, oranje, die als oriënteerbakens werken voor de binnenkomende vrachtvaarders. Mijn oog gleed langs de kasten naar boven en bleef rusten op de groote rolluiken, boven aan den voorkant van de bijenwoning. "Ja, als de winter er is, laat ik die zakken", vertelde de prettige prater. "Dan mogen mijn volken niet meer gestoord worden, niet door levende wezens, niet door sneeuwstormen, niet door te groote koude, en daarvoor dienen die rolluiken. Als ze neergelaten zijn is er ± 15 c.m. ruimte tusschen de kasten en de luiken. Sneeuw en dieren kunnen dan onmogelijk naar binnen. Ook wordt de felle wind buitengesloten. Allicht blijft daardoor de temperatuur binnen eenige graden hooger, en dat spaart voer. De winter duurt toch al zoo lang".

Toen naar binnen. Alles maakte een keurigen, netten indruk. En de gastheer las van mijn gezicht, hoe ik alles vond, en glunderde, toen ik mijn gevoelens in woorden uitte. "Ziet U, ik houd van mijn bijen; als kind al had ik bijen willen hebben, maar ik mocht niet van mijn moeder. Later heb ik ze natuurlijk toch gekregen. Ik zou er niet meer buiten kunnen. En het is dus geen wonder, dat ik ze goed verzorg. En daarom zullen ze ook goed gehuisvest zijn". Ik vroeg hem, of ik een kast van binnen kon zien. "Jawel", zei hij, en hij ontsloot de achterwand als een deur, nam de afdekking weg en - "kijk maar". Maar de glazen wand nam hij niet weg. "Neen, ik zei toch, ik verzorg mijn beestjes goed. Nou, als ik dat raampje wegneem, komt er tocht in de kast. En daar heeft het volk een hekel aan." De kasten hebben hooge ramen, die in warmen bouw hangen. Boven de broedruimte was elke woning gevuld met zakken en kleedjes, om de warmte-uitstraling te beletten. Ik stak mijn hand er onder en voelde, dat de houten zoldering warm was. Na een veertien dagen zou hij me een kast openen, nu was het noodeloos verlies van bijen eigenlijk een kleine ramp, meende mijn leidsman, en zoo is het ook. In een volk in opkomst kan geen enkel individu gemist worden.


Het Internationaal Congres te Zürich.
Bijenstand van het Instituut voor Bijenteelt te Liebefeld.
Bijenstand van Monsieur Elie Péclair te Bex. Links de wijnstok tegen de bergen. Bij deze stand van links naar rechts: Dhr. R.C.A. Kroes te Amsterdam, Mad.elle Olga Péclair, Monsieur Péclair en Mevr. Joustra.








En ofschoon dit de eerste vliegdag was, zaten eenige volken al op 8 ramen broed, één op 9 en ook enkele op 3 tot 5. Bij het inwinteren houdt deze imker rekening met den langen winter. Voedsel tot midden April, en daarbij ook stuifmeel, zoodat na de reinigingsvlucht, die meestal begin Maart is, in een Föhnperiode, en waarbij de rolluiken dus reeds opgehaald moeten zijn, de eierlage en ontwikkeling van het broednest ongestoord kan doorgaan.

Ge kunt begrijpen, dat ik met verlangen uitzie naar het oogenblik, waarop mijn Zwitsersche bijenvriend me zijn volken zal laten bewonderen, En daarmee, geachte lezer, tot een volgende maal.

G. POPKEN.