EEN STROP EN EEN BOF.


Eén zwerm vliegt weg, twee zwermen hiervan vliegen terug op den stand. Hoe kan dat!? Juist omdat het een niet alledaagsch geval is, wil ik graag eens van een en ander mededeeling doe in het "Groentje".

Als men bijen houdt boven op den "Amersfoortschen Berg", een heidestreek en wat bosch, dan is het een groote strop, wanneer net even vóór de lindedracht een prachtzwerm je ontsnapt en een groote bof tevens, als men van dienzelfden zwerm twee zwermen op zijn stand terugkrijgt en nog wel zonder scheppen. Een en ander is te merkwaardiger, als men bedenkt, dat de zwerm 23 Juni afvloog en dat de eerste zwerm, ongeveer een vierde deel van den oorspronkelijken zwerm, terugvloog op 29 Juni tegen 12 uur en den tweeden zwerm, ongeveer drie vierde deel van den oorspronkelijken zwerm, eerst op 1 Juli omstreeks 3 uur. Deze zwerm heeft dus een dag of acht in de boomen doorgebracht en er waren hierbij twee dagen, 25 en 26 Juni, dat het stortregende. Desondanks zijn er maar betrekkelijk weinig bijen hiervan het slachtoffer geworden.

Het volk waarvan de zwerm was afgevlogen was door mij op 12 Juni nagezien. Moer, volk en broedstand waren toen in zeer goede conditie. Speeldoppen waren aanwezig en deze werden door mij uitgesneden, een leege uitgebouwde raat tusschen twee uitloopende broedramen in het midden van het broednest ingehangen. Mijn bedoeling was het zwermen hierdoor nog tegen te gaan tot na de lindedracht. Met een beetje bijvoeren wil dit wel lukken. Op 19 Juni inspecteerde ik weer. Geen moer aanwezig, alle ramen nogmaals nagezien, maar geen moer, geen eieren of jonge larfjes, wel enkele doppen en het volk was niet minder sterk dan op 12 Juni. Daar er zeer weinig doppen waren, dacht ik aanvankelijk aan een stille omwisseling van de moer, doch dit treft men wel aan in September, doch in juni is mij dit nooit gebleken. Eindconclusie: de moer is verongelukt, vermoedelijk op 12 Juni, óf door beknelling bij het aanschuiven der raampjes na de inspectie óf door inknelling door de bijen na de inspectie. Na de inspectie wil deze inknelling door de bijen wel meer voorkomen vooral in volken met jonge moeren, die pas aan de leg zijn. Dezer dagen kon ik zoo'n ingeknelde jonge moer nog juist uit de beknelling door rook blazen op de inknellende bijen bevrijden en behouden. Deze moer werd ingekneld door een klont bijen op de bodemplank en liet haar noodkreten hooren. In een klein volk merkt men dit spoediger op. Door omstandigheden kon ik in dit volk zonder moer niet verder ingrijpen en de zwerm trok op Zondag 23 Juni uit de kast en helaas was ik niet thuis. Deze zwerm was een zoogenaamde zingende voorzwerm. Een voorzwerm met jonge onbevruchte moer.

Volgens een ooggetuige trok de zwerm na het afkomen direct hoog in de boomen, een voorzwerm met oude moer blijft meestal laag bij den grond. Zingende voorzwermen en nazwermen zoeken het vaak hooger op. Soms zóó hoog, dat zij niet te scheppen zijn of halsbrekende toeren noodig zijn, om zoo'n zwerm machtig te worden. Mijn zwerm zette zich tot een tros in den top van een hoogen berk, zóó, dat aan klimmen en scheppen niet te denken viel. Zondag vloog de zwerm af en eerst Dinsdag deelde de ooggetuige mij mede, dat hij wist waar de zwerm zat. Ik ging direct mede en ja, hij zat er nog en het was een groote ook, want zoo'n zingende voorzwerm heeft vaak de bijen van den voorzwerm en de bijen van den eersten nazwerm, bestaat dus eigenlijk uit twee zwermen. Mijn zwerm zat dus te hoog en ook te gevaarlijk, om hem te kunnen benaderen. Op zoo'n moment gaat er veel door je hoofd, allereerst het spreekwoord "beter één vogel in de hand dan tien in de lucht", maar zoo'n zwerm kent geen imkerssmart ! Op zoo'n oogenblik zou je als imker wenschen een kat te zijn, om bij den hoogsthangenden zwerm te kunnen klimmen.

Ik bleef peinzen en kreeg een ingeving en trapte tegen den niet al te dikken stam van den berk, in de hoop, dat de zwerm zich opnieuw zou verplaatsen en zich lager zou vastzetten op een tros. Na eenige flinke trappen tegen den stam kwam er beweging in den zwerm. De zwerm loste zich gedeeltelijk op en dit opgeloste deel vloog een twintig meter verder in een hoogen acaciaboom aan den Utrechtschen weg nabij het Belgische Monument. Ook hier viel wegens het snelverkeer eronder en de groote hoogte niet aan scheppen te denken. Er waren dus meerdere jonge koninginnen in den zingenden voorzwerm aanwezig geweest en deze jonge moeren bleven dus van Zondag tot Dinsdagmiddag in den zwerm nog tezamen in leven. In een zwerm brengen dus jonge moeren den nacht rustig door, in tegenstelling met losloopende moeren in een kast, waar er 's morgens maar één overwinnaar is.

Er hingen dus nu twee zwermen, een kleintje en een grootere. De bijen hiervan hadden dus al een paar dagen buiten in trosvorm doorgebracht. Ik kon er naar kijken, maar aankomen niet! Bij mijzelf dacht ik: vreemd toch, dat de speurbijen der hangende zwermen geen andere verblijfplaats hebben opgezocht. De ervaring toch heeft geleerd, dat uit een hangende zwerm speurbijen worden uitgezonden, om te zoeken naar een nieuw verblijf, hetzij in een hollen boom, hetzij in een ledige bijenwoning. Toen kwam het denk beeld bij mij op: laat ik eens het vlieggat van een onbevolkte kast openzetten, met eenige uitgebouwde ramen erin en dan afwachten, wat het wordt. Dit had succes!

Vrijdag, 28 Juni 's morgens, waren er reeds eenige speurbijen om het vlieggat en in de kast aan het rondneuzen. Eenige bijen liepen in en uit. Tegen den namiddag waren er nog meer speurbijen en keek ik eens in de kast en zag toen wel een veertigtal bijen over de raten verspreid rondloopen. De om het vlieggat loopende bijen maakten den indruk alsof zij reeds de wacht bij het vlieggat hadden betrokken. Ik maakte de kast weer dicht en wreef in mijn handen, want het stond er m.i. niet slecht voor. Ik moest weer aan den arbeid, doch 's avonds terug van mijn werk, vloog ik brandend van nieuwsgierigheid direct op de kast los, want nu zoo dacht ik zou de zwerm er wel in zitten. Voorzichtig de dekkleedjes oplichtend. kon ik mijn oogen niet gelooven: geen zwerm, zelfs geen enkel bijtje was er te bespeuren. Doch, ik vatte weer moed, morgen, ja morgen zou ik wel beet hebben!

Den volgenden dag 's morgens herhaalde zich een en ander, weer werd de wacht voor het vlieggat betrokken en er was nog wat meer bedrijvigheid dan den vorigen middag. Men kreeg, kijkende naar het vlieggat, den indruk dat de wacht voor het vlieggat het consigne had, het vlieggat te blijven bewaken en vrij te houden voor den komenden zwerm. Er vlogen nu ook nog wat meer bijen af en aan en ja hoor, tegen twaalf uur vloog de zwerm om de kast. Ik moest weer aan den arbeid en toen ik om twee uur weer thuis kwam zat de zwerm reeds in de kast. Binnen is binnen, dacht ik! Helaas was het de kleinste zwerm op ± 3 ramen.

Op mijn stand stond nog een leege bijenwoning met gesloten vlieggat, ook daar speurden bijen omheen en door een kiertje onder het deksel vlogen ook daar bijen naar binnen. Van deze kast maakte ik nu ook direct het vlieggat open en voorzag de woning van uitgebouwde ramen en maakte deze ook verder voor de ontvangst van een zwerm gereed. De speurbijen trokken zich echter van het open vliegqat niets aan, doch bleven het kiertje van het deksel als toegang prefereeren. Ook hier was afwachten de boodschap Ook hier gebeurde na een paar dagen hetzelfde. want Maandagmiddag om ± 3 uur kwam de zwerm aanvliegen, vloog een poosje boven en om de kast en zette zich al meer en meer vast aan den onderkant van het overstekende deksel, door het kiertje trokken ook reeds bijen de kast binnen; het vlieggat werd genegeerd. Voorzichtig verschoof ik het deksel wat, om de toegang wat grooter te maken. Een en ander ging mij echter te langzaam, ik streek daarop de bijen van het deksel af en de tegen den bovenkant van de kast klittende bijen werden door mij naar binnen gelepeld. In een kwartiertje was ook dit pleit beslecht. Zwerm nummer twee, een prachtzwerm, was ook binnen en ik wreef mij weer vergenoegd in de handen en dacht bij mijzelven: Een imker moet toch nooit wanhopen, altijd maar goeden moed houden, al ziet het er soms ook bedenkelijk uit met de dracht, al hangt de zwerm ook hoog, zijn spreekwoord blijft: "wanhoop nooit!"

Misschien mag ik een volgend maal nog eens vertellen, hoe het verder met de zwermen ging, want met een zwerm gebeurde er nog iets vervelends.

G. VELDKAMP.