Waarnemingen omtrent de bijenwolf.


Sinds 3 jaar zijn we bekend met het verblijf van de bijenwolf (Philanthus Triangulum) in de buurtschap Westerhaar in de gemeente Vriezenveen. Het eerste jaar werden we opmerkzaam gemaakt door een ouden imker, die in de heidedracht zijn korfvolken in het toch al schrale jaar zienderoogen zag verminderen, tot de woningen bijna leeg waren. Andere imkers haalden ze van de Westerhaarsche heidevelden weg en brachten ze bij ons op de Bruinehaar of zelfs naar huis. De wolf huist hier in de steile wanden van de zandafgraverijen op de heide en ook in met gras en heide begroeide bermen van de wegen in de omgeving. In het laatste geval worden de gangen, die verschillende vormen en doorsneden hebben, natuurlijk bijna verticaal gegraven.

In gezamenlijk overleg werd het eerste jaar de harde steile wand van de eenigste zandkuil, waar de wespen huisden afgegraven en omgezet. Het geschiedde echter niet volledig, daar niet "voldoende" overleg was gepleegd met den eigenaar van den kuil. Toch kwam het tweede jaar de wolf in dien kuil niet weer voor. Of dit een gevolg was van het afgraven of het omzetten van het zand of van de wel meer waargenomen plotselinge verplaatsing, kunnen we niet met zekerheid zeggen. Het tweede jaar bleef echter de wolf wel in de buurtschap maar op andere plaatsen en niet zoo veelvuldig als het eerste jaar. Dit jaar dreigt echter de bijenwolf weer een plaag te worden. Op verschillende plaatsen zitten de wolvengangen "man aan man".

Zoo dikwijls lazen we reeds, dat rekening moet worden gehouden met uitvliegen reeds in Mei. Volgens de hier gedane waarnemingen vlogen de wolven dit jaar veel later uit. Omtrent midden Juni werden door ons zeer vele nestjes uitgegraven, maar steeds vonden we cocons met doode bijen, soms totaal ledige nestjes, waarover straks meer en geen enkele wolf zagen we uitvliegen. Begin Juli werd het uitvliegen veel sterker en nu vliegen er zeer velen uit. De zandgravers beginnen er last van te krijgen overdag in de volle zon, want eerst dan begint het leven in de kolonie. Dezer dagen vonden we ook meerdere nestjes met eieren en larven van de wolf, die we ook eenige weken geleden in het geheel niet konden vinden. Verschillende nestjes legden we bloot met slechts 2 bijen, terwijl op één hiervan reeds een larve lag van de wolf.

Het blijft voor ons nog steeds een open vraag - die we echter door andere waarnemers gaarne beantwoord zagen - of de bijenwolf in dergelijke karig bedeelde nestjes bijen bij voert en of dit leggen van 2 bijen misschien alleen gebeurt in de kleinere mannelijke nestjes, waaruit ook de veel kleinere mannetjes geboren worden. Ook werden wel oude nestjes aangetroffen met 2 bijen, doch hier kan alles dood zijn gegaan en natuurlijk kunnen ook andere kapers op de kust zijn geweest.

Verder werden door ons verschillende loopkevers aangetroffen. Verschillende soorten loopkevers schijnen hier onafhankelijk van elkaar en de wolven te leven, doch één klein loopkevertje, waarschijnlijk van het geslacht Carabus, vonden we meerdere malen in totaal ledige nestjes. En we durven bijna de hoop uit te spreken, dat deze loopkevers den heelen inhoud, bijen en larve of pop verorberen. Zekerheid hieromtrent hebben we echter ook nog niet, daarvoor zou je de kever bij zijn "maal' moeten overvallen. Het zou een verblijdend verschijnsel zijn, als bekend werd, dat ook de wolf meerdere natuurlijke vijanden heeft, waaraan we trouwens geen oogenblik twijfelen daar hier als overal ook het vereischte evenwicht in de natuur wel zal bewaard worden. Het kan echter ook mogelijk zijn, dat de vijanden zich moeten aanpassen op de bijenwolf, in verband met het feit, dat ze slechts enkele jaren hier voorkomt, Vooral wanneer het zal komen tot een parasiteeren op de bijenwolf door een ander insect, zooals dit bekend is van het kleine vliegje, dat zijn eitje legt op de binnen gedragen wolven-larve, zal dit proces misschien moeten groeien tot een levensgemeenschap. In dit verband is ook de verwoestende werking van de Beauveria en Absidia schimmel bekend.

Momenteel werken in deze omgeving een aantal bijen- en natuurliefhebbers samen om vele sluiers in het leven van de bijenwolf op te lichten, waarvan we nog noemen het zoeken van enkele nadere zekere kenmerken van mannelijk en vrouwelijk, de hoedanigheid van het graven, vorm der gangen, alsmede diepte en afmetingen hiervan, Het ware intusschen van imkersstandpunt bekeken zeer te wenschen, als aan de uitbreiding van dezen roover paal en perk werd gesteld. De wolf zal in de a.s. heitijd veel schade kunnen aanrichten en we willen de imkers aanraden hun bijen niet te brengen in de omgeving van de zandkuilen in Westerhaar. Men kan voor de honderden volken, welke hier elken zomer worden gebracht, misschien ook nog wel een rustiger plekje vinden, waar de bijen meer ongestoord hun ijver in het nectar puren kunnen botvieren.

VRIEZENVEEN.
J.M. v.d. BELT.

Naschrift.
Geachte Redacteur. Op uw verzoek volgen hier eenige aanvullingen.
Het verheugt mij, dat er toch nog eenige bijenwolfvrienden bezig zijn met waarnemingen; ook hier zou samenwerking veel dubbel en overbodig werk kunnen voorkomen. Het afgraven zal zeker geholpen hebben, maar het verplaatsen van kolonies is een bekend verschijnsel. Dit jaar vlogen hier de eerste mannetjes op 22 Juni, de vrouwtjes 9 dagen later. Over leege nestjes e.d, zie Groentje van 1935. In het begin van den leg tijd zijn er vaak nog slechts weinig bijen op de heide en worden de nestjes minimaal verzorgd; dit geeft zoowel kleine mannetjes als vrouwtjes (zie kweekproeven 1935). Na-fourageeren werd
door mij nooit waargenomen in zes jaar, maar het kan best toch wel eens gebeuren.
Van loopkevers behoeven we ons geen bestrijding voor te stellen. Het geslacht Carabus heeft geen "kleine" vormen, welke in zand leven; het zal wel een Pterostichini geweest zijn, die treft men nog al eens in de nesten aan. Terwijl Broscus cephalotus, die zelf nesten graaft in zand en vandaar uit op buit loert, gemakshalve wolfnesten benut. Bij kweekproeven liet Broscus evenwel de inhoud onaangeroerd. Slechts een enkele maal vergrijpt een roofkeverlarve of die van Cardiophorus zich aan een bijenwolflarve, deze stinkt vermoedelijk te veel, want zelden wordt deze opgevreten.
Van genoemd vliegje, vermoedelijk bedoeld Sphixapata, is niet zooveel heil te verwachten als van de grootere Metopia, beiden reeds als vijanden van Philanthus vermeld in de Fransche literatuur van 1850. Deze zijn overal in voldoende aantal aanwezig. Als de verwoestende werking van schimmels bekend is, waarom dan dit niet ook in Nederland toegepast??? Op de verdere vragen is door kweekproeven antwoord gegeven, ter wijl een U.F.A.-kultuurfilm van de bijenwolf bijzonder mooi is en veel uit het leven toont. Mogen de vele onderzoekers van Vriezenveen e.o. ons nog menig interessants over de bijenwolf mededeelen en vooral bestrijdingsproeven nemen.

LAREN N.-H.
F.W. BEEKHUIS VAN TILL.