Brieven uit Zwitserland.


II Drachtplanten.

Op den langen winter volgt hier zoo op 1560 m. hoogte eigenlijk direct de zomer. Van een voorjaar kan men klimatologisch niet spreken. Eind April is de sneeuw aan het verdwijnen en dan staat de zon al zoo hoog en dan is de beschutting der dalen door de hooge bergen zoo sterk, dat de temperatuur weldra zomersch is. Het beste kan ik U dit aantoonen door U een lijstje voor te leggen van planten, die zoo achtereenvolgens op eenzelfde hoogte bloeien. De datum ervoor geeft aan, wanneer ik ze voor 't eerst waarnam op mijn dagelijksche wandeling.
22-4 Crocus, Kleinhoefblad.
1-5 Blauwe gentiaan (in de lage heidevelden in Nederland ook).
3-5 Roodstaartje terug.
6-5 koekoek voor de 1e maal gehoord.
14-5 Viooltjes, Primula's, de eerste paardebloem.
18-5 Kleine, lage boterbloem.
22-5 De larix krijgt de eerste groene penseelpuntjes. De Zweedsche Ahorn begint ook te groenen, evenals de enkele wilgen.
Van 20-5 tot 24-5 een malsche regen, die wonderen deed met de warm gekoesterde hellingen op het Zuiden.
5-6 Als drachtplanten bloeien: Paardebloem, Primula-sleutelbloem, Vergeet-mij-niet.
6-6 De hier en daar aangeplante Vogelkers (Prunus Padus) (Weichselhout) verspreidt zijn heerlijke, doordringende geur en zoemt van de bijen. De berk komt in blad.
22-6 Nog bloeit de Paardebloem, ik bedoel op dezelfde hoogte van de berghellingen.
25-6 De lijsterbes (Sorbus Aucuparia) bloeit. Hij is hier en daar in tuinen aangeplant.
Dan bloeit er in de laatste helft van Juni en gedurende de maand Juli en eerste helft Augustus zeer veel thym, witte klaver, wikke, knautia, Succisa Scabiosa (schurftkruid), Wiesenknöterich, Alpenrozen.
Vanaf begin Augustus: Slangenbloem (Epilobium Angustifolium), gulden roede (Solidago soort, lijkt veel, is het misschien ook, op de Nederlandsche Solidago Virgatum, die veel aan de randen van boschgrond groeit), Crepissoorten, framboos, Achillia millefolium (Duizendblad) in witte en lila kleur, zooals bij ons in Holland.
22-8 De herfsttyloos bloeit.

Zooals ge ziet, in volgorde komt alles vrijwel overeen met de volgorde, waarin die planten bij ons in Holland bloeien. Alleen de tijdstippen volgen sneller op elkaar, alles tezamen bloeit in korter tijdsbestek. En vele van de genoemde planten in groote aantallen.
De [cursief gezette] plantennamen zijn de drachtplanten. Over enkele daarvan iets bijzonders.
De viooltjes en primula's groeien in zoo'n menigte tusschen het gras in de weiden op de berghellingen, als bij ons de madeliefjes. De viooltjes alle blauw geven veel honing, meer dan de primula's. Mijn Zwitsersche bijenvriend, de heer Meier uit Davos, vertelde mij dat. Hij kent ook al de genoemde drachtplanten, en hij is, voor de imkers hier eenige uren in den omtrek de vraagbaak en cursusleider.
De paardebloem wordt in de bijenliteratuur in de Duitsche taal altijd Löwenzahn genoemd. Deze naam dankt de plant aan het blad, waarvan de eigenaardige slippen doen denken aan de groote hoek- of slagtanden van den leeuw, en de groote eindlob aan de tong van dat dier. Forsche bladeren zijn het, forscher dan in Nederland, en veel meer in aantal. En uit de wortelrozet spruiten achtereenvolgens 10 tot 16 bloemstengels krachtig en lang, om boven het gras uit te kunnen steken. Zeer lang bloeien deze weideplanten doordat telkens nieuwe bloemstengels verrijzen en doordat de maaier niet zoo snel komt met de doodende zeis. En de bijen bezoeken gaarne de Taráxacum. Ge ziet direct op de vliegplank, welke bijen haar bezochten. Ze zijn als het ware bestrooid met het sterke gele stuifmeel. Ge moet ze met een ijver bezig zien op zoo'n goudgeel zonnetje, hoe ze tusschen de gouden stralen naar beneden duiken om de nectar er uit te puren. Veel honing en veel stuifmeel geeft deze bloem (op vette grond vooral, en de bodem is daar vet) en vele duizenden bloemen stralen er op de wei, en zoo eenige weken lang. Bij donker, regenachtig weer sluiten ze zich, maar zoodra de groote zon haar stralen zendt, stralen ook de kleine zonnetjes.
De vergeet-mij-niet groeit tusschen het gras, en met het gras steeds hooger. Ze geeft ook veel honing, doordat het aantal bloemen ongewoon groot is. Bij ons in Nederland bloeit dit plantje zeer nederig en verscholen tusschen het gras; aan slootkanten ziet men het teere blauw meer; de moeras-vergeetmijniet (Myosotis palustrio) is niet alleen langer, maar heeft ook grootere bloempjes.
De thym groeit in Holland in de duinen zeer veel en hier en daar op heidegronden. Het plantje is taai, groeit in groote aantallen dicht opeen, vertakt zich sterk; het wekt veelal den indruk als in paarsche kussentjes te groeien. De geur is doordringend. Ook de honing heeft die aroma.
De hoog-óp-groeiende, boven het gras uitstekende knautia en schurftkruid vallen direct op. De blauwe knoopvormige bloemen wiegen zich op de ranke stengels. Ook in Nederland vindt men ze tamelijk veel. Vooral langs bermen en langs boschwallen.
Dan komt de Wiesenknöterich. Deze plant groeit niet in Holland. Wel zijn verwanten: tusschen de aardappels, de haver groeit een plant met stevige stengel, dikke knoopen, waaruit de bladeren spruiten. Die bladeren hebben (van een bepaalde soort) dicht bij den voet een donkere vlek De lange stengels (vertakt als een strookje) dragen aan het eind lila-roode aren van bloemen. Een andere neef groeit in plassen, die niet te diep zijn, en de lila-roode aren steken boven het water uit, op het water drijven de bruinachtige bladeren. De zuring met zijn roode trossen en driehoekige vruchtjes behoort ook tot de familie, evenals de boekweit. De geheele familie heet Polygoneeën, of wel veelknoopigen. Wiesenknöterich = (de plant met) veel knöten = knoopen = verdikkingen, die in de weide wiese groeit. Als de paardebloem begint te verminderen in aantal, komt deze Wiesenknöterich op. Evenals het schurftkruid steekt ze hoog uit boven het gras. De weide wordt er lila-rood van. Met de boekweit concurreert deze plant in honingopbrengst. Wie van U de boekweithoningoogst heeft gekend (want boekweit wordt in Nederland maar schaars meer verbouwd in de omgeving van Staphorst en misschien nog verstoken hier of daar in Drenthe en Noord-Brabant) zou gaarne deze Wiesenknöterich als plaatsvervanger zien.


Internationaal Congres te Zurich.
Een van de bijenstanden van het Etablissement Apicolevan Eug. Rithner te Monthey.Van links naar rechts dhrn. Eug. Rithner en Elie Péclair.




De alpenrozen zijn een soort rhododendron, maar kleiner, veel kleiner. Ze groeien daar waar het dennenwoud niet heel dicht is. En waar de bovengrens is van het dennenbosch, daar bedekken deze kleine, taaie heesters de naakte rotsen. De bloemen geven tamelijk veel honing, bijna zonder kleur en geur.

En weet U, waardoor de honingoogst nog vergroot wordt? Want gewis heeft U reeds gedacht: wat een aantal honingplanten. Niet alleen door het groote aantal, zoo groot, dat men tegen den tijd van het maaien (eind Juli) bijna geen gras meer ziet; maar ook, doordat de bloei van vele van deze planten zich met de hoogere groeiplaats herhaalt. De paardebloem groeit van ± midden Mei tot in de tweede helft Juli (zie de tabel) op de weiden, die ± 1570-1700 m. hoog liggen. Hoogerop bloeit hij dan een week later. Nog veel grooter is het verschil in tijd bij de Alpenrozen. De benedenen bovenbloei loopt ongeveer 3 à 4 weken uiteen. De bijen profiteeren daarvan, en met hen de imkers. Hoe groot moet dan de oogst wel niet zijn! Nu, niet hooger dan bij U; de tijd waarin de volken de groote ontwikkeling krijgen is tamelijk laat (eind Juni, begin Juli) en de zomers zijn hier niet altijd mooi. Het kan ook hier dikwijls regenen, in Juli vooral. Dikke nevelen kunnen dagen lang in de dalen hangen, en dan teeren de volken sterk in. Dat kennen we ook in Holland. En de oogst valt dan dikwijls tegen. Maar de dagen, waarop het mooi vliegweer was, ja, die leverden veel, zeer veel honing.
Dat weten ook de imkers uit het "Tiefland", uit Zürich, Sargans, Glarus. Velen brengen hun volken in de dalen bij Klosters en Davos, wanneer de voorzomer daar voorbij is. In het Zwitsersche laagland benutten ze de ooftboomen en de voorjaarsdracht. En hier de midzomer-weide-dracht Met de vrachtauto is ook dit transport van bijenvolken gekomen. Want het vervoer per trein was en is veel te duur op de spoorbanen in Grauwbunden. De aanleg en het onderhoud van de Rhätische baan kostte en kost veel, zeer veel. Deze reizende imkers hebben hier ook een vasten stand een bijenhuis. Want ook in den zomer kunnen de kasten niet als bij ons vrij, in open lucht, gezet worden. In Juni, Juli en Augustus kan het meermalen zooveel sneeuwen, dat er in een paar dagen een 20 c.m. sneeuw ligt. Bovendien zijn veelal de nachten koud.

Mijn bijenvriend vertelde me, dat hij het imkeren in zijn jeugd begon in de omgeving van Zürich. Voor een jaar of zes verhuisde hij met zijn bijen uit het "Tiefland" naar boven. En hier op ± 1600 m. hoogte kende hij zijn bijen niet meer. De goedaardige volken waren ineens nijdig steeklustig, verschrikkelijk. Géén der volken was te benaderen, laat staan te behandelen. Na een paar maanden pas waren de volken geacclimatiseerd. Ook bij de "Wandertieren", die elk jaar uit het lage land naar boven gebracht worden, is dit het geval. Evenwel, de imkers kijken in dien tijd niet naar hun bijen om, ze hebben jonge koninginnen, en zijn in een toestand, dat ze geen behandeling behoeven.
Misschien weet U, dat de dennen ook honing kunnen geven. Bij ons niet, want bij ons kan niet voldaan worden aan de 2 voornaamste eischen die daarvoor gesteld worden. De dennen moeten n.l. op kalkrijken bodem groeien en zoo nu en dan moet er een milde regen komen. Het Jura-gebergte op de grens van Zwitserland en Frankrijk en het Zuiden van het Zwartewoud in Baden voldoen daaraan. De "witte den" (stam is witachtig) honingt dan in Juni en begin Juli soms 8 weken lang en een behoorlijk volk kan dan 50, ja 80 k.g honing leveren, donkere dennenhoning (bladhoning). De roode den (roodachtige schors) geeft veel minder, die honingt ongeveer een week. Als ge nu ook nog weet, dat deze dennenhoning zeer gezien is bij vele Zwitsersche families, omdat hij zeer goed zal zijn voor borstlijders, dan begrijpt ge ook, dat imkers uit de omgeving van Constanz (Bodenmeer) hun volken op de vrachtauto laden en ze naar het Zwartewoud in Duitschland aan den Rijn brengen; een afstand van toch zeker 150 à 180 k.m. Het is te begrijpen, dat vele Zwitsersche imkers hun gewin probeeren te halen uit de Jura. Deze honinggebieden liggen op een hoogte van 500-800 m. boven de zeespiegel, een enkele maal bij gunstige ligging tot 1000 m. hoog.

En nu zou U natuurlijk graag iets hooren over de uitkomsten van het bedrijf. Maar daarover, geachte lezer, een volgende keer.

G. POPKEN.