OP DEN BIJENSTAND.


Het mooie, ja zelfs zomersche weer, wat heerschte tijdens het schrijven van m'n Nov. praatje, heeft slechts kort geduurd, De bijen haalden 17 en 18 Oct. nog nectar op het boterzaad. Kort daarop, ± 26 Nov., trad echter zeer koud en guur weer in met nogal strenge nachtvorsten (-4° C.). Als ik dacht aan het bijzonder mooie en groote broednest, heb ik m'n hart wel eens vastgehouden. Echter is, bij nadere inspectie, alles best verloopen. Er is hoegenaamd geen broed getrokken, dat mogelijk tijdens deze koude dagen was gestorven; dus al die jonge bijtjes zijn nog in veilige haven geland. Het fundament voor het volgende jaar is hiermede opgebouwd. We kunnen niet anders zeggen: 't Is solide! Behoudens eenige sneeuwzorg is er op den stand niets meer te doen. "Rust" moet op den stand het wachtwoord zijn.
Brengt de winter sneeuw en ijs, dam kan het geen kwaad de vlieggaten met matten en schotten af te schermen, opdat het middagzonnetje de bijtjes er niet uitlokt. Vlieggaten moeten steeds sneeuwvrij gehouden worden.

-0-


In m'n vorig maandpraatje heb ik beloofd verder uit te weiden over voor- en nadeelen van ons Holl. ras, het Krainer-ras en het Cypro-Italiaansche ras. Het resultaat van mijn bevindingen heb ik U in deze reeds in het kort medegedeeld zonder echter in bijzonderheden af te dalen. Hieronder wil ik echter de verschillende rassen en hun eigenschappen afzonderlijk behandelen.

Allereerst ons Holl. ras. Als we ons Holl. bijtje op de verschillende standen in Nederland eens zeer nauwkeurig bekijken, dan verschilt het al veel bij de oorspronkelijke Heidebij, zooals we deze nog wel eens in zeer achterlijke streken van ons land aantreffen. Men kan al zeer goed merken dat én het Krainer-ras én het Cypro-Italiaansche ras er mee in aanraking zijn geweest. Men ziet al zeer veel volken met een lichte tint en ook de gele bandjes komen zeer veel voor. Van een zuiver Holl. (Duitsch of Noordelijk) of zoo ge wilt, Heideras, kan men in Nederland al niet meer spreken. Deze kruisingen hebben zeer zeker voor ons Holl. ras geen nadeeligen invloed gehad. 't Is een soort geworden, dat bijna alle drachten benut. De zwermlust is er door achteruit gegaan. Ook de roofzucht is zeer klein.
Wat vruchtbaarheid betreft, moet ze het echter tegen de beide meer genoemde rassen afleggen. De door- en overwintering is echter meestal zeer goed. Ziekten - behalve Nosema - komen niet voor.

Het Krainer-ras heeft haar bakermat in het gebied der Karawanken, de Julische en Karnische Alpen. Evenals de Holl., is ze ook zeer zachtmoedig. Onze Holl. bij wil nog al gauw opvliegen bij de behandeling, wat de Kr.-bij niet doet; bij een klein beetje rook bruisen ze naar beneden. Steken is dan ook zeldzaam. Ze wordt als zeer zwermlustig beschreven, doch ik heb ze zeker niet zwermlustiger bevonden dan onze Holl. Op dit punt zijn ze wel zoo ongeveer gelijk. Waar ze in haar Heimat in zeer kleine woningen wordt gehouden, is het geen wonder, dat het zwermen haar - zeer vruchtbaar ras als ze is - een noodzaak is geworden. Met een kleine - te kleine - woning kun je een zwermtraag volk zelfs zwermlustig maken, De haaldrift is bewonderenswaardig, Ze is zeker een kwartier à een half uur eerder op stap en ook 's avonds zooveel later thuis als hun Holl. collega's, welke het nog weer ruim van de Cypro-Italianen winnen, Verder is het een feit, dat ze verschillende bloemen, o.a, de dopheide, beter bevliegen, dan onze Holl. bij. Bij een goede dopheide-dracht is het verschil zelfs zeer groot.

Ook de kruising tusschen Holl. x Kr. geeft zeer goede resultaten. De door- en uitwintering is ook zeer goed. Wat de vruchtbaarheid betreft staat ze ongeveer gelijk met de C.-L, doch boven ons Holl. ras, Verder wordt ze beschreven als niet roofzuchtig! Als ik haar op dit punt mag betitelen, zou ik ze gelijk willen stellen met de roofridders uit de middeleeuwen! De verhouding in deze tusschen Holl. en Kr. ras is zeker 1-4. Haar hardnekkige verzamelwoede is hier zeker niet vreemd aan.

Als "Dritte im Bunde" de Cypro-Italiaan. Ze is evenals de andere beide rassen zeer zachtmoedig. Ook de vruchtbaarheid is enorm, m.i. te groot. Als onze Holl., en zeker Kr., bij een matige dracht reeds opleggen (sparen) zet hij nog alles om in broed. Dat is dan ook zeer zeker de reden dat bij minder goede drachtjaren (zomerdracht) de eerste beide rassen nog een overschot geven, zij echter te kort komt. Alléén bij prima dracht (zomer) evenaart ze de Krainer en steekt ze maar weinig boven het Holl. ras uit. En na half Juli moet je niet veel meer van haar verwachten. Ze krimpt zeer snel het broednest in, zelfs bij een kleine bijvoedering in de voorheide-periode.

Zoowel ons Holl. als het Kr. ras zijn daar zeer dankbaar voor en handhaven hun broednest, wat voor een goede heidedracht absoluut noodzakelijk is. Een goede noot is, dat ze zeer zwermtraag is. Dit is ook de reden geweest waarom ik ze beproefd heb. Echter de eerste kruising heeft reeds veel van deze goede eigenschap verloren. Haar wordt wel eens in de schoenen geschoven, dat ze erg steeklustig is. Dit heb ik niet kunnen merken. Wel van de kruising Holl. kon. x C.-It. dar. Roofzuchtig is ze niet in die mate als de Krainer, doch ze kan het er schoon mee doen en steekt wat deze slechte eigenschap betreft, nog stukken boven haar Holl. collega uit. Strijdlustig is ze echter zeer, zeer erg. Geen donkere bij komt in haar woning of ze is des doods schuldig. En deze strijdlust wreekt zich vooral in het najaar, als de volken winterklaar gemaakt moeten worden. Het is absoluut noodzakelijk dat de C-It. in den herfst versterkt wordt met bijen; zonder bijvulling houdt men tegen het voorjaar een zeer verzwakt - te zwak volk over. Het is echter een heksentoer om er oudere bijen bij te voegen. Voor 100 % is me dit nog nimmer gelukt. Hoe je ze ook behandelt, welk paardemiddel je ook toepast, ze vechten totdat er geen vreemde bij meer leeft en zelf zijn hun gelederen natuurlijk ook gedund. Dit euvel plus het zeer slecht benutten van de heidedracht, maken het origineele C.-It. ras voor mij absoluut verwerpelijk. Als we weten waar dit ras vandaan komt, is dit ook wel begrijpelijk. Het wordt in de zuidelijke staten van Noord-Amerika gehouden. De imkers in de meer noordelijke staten betrekken hun volken als zwermen uit de zuidelijke staten. Na de dracht (zomer) worden alleen de allerbeste koninginnen aangehouden en weer naar de zuidelijke staten verkocht. De geheele oudere rest wordt afgemaakt. Hieruit valt dan ook wel op te maken, dat dit ras in ons klimaat niet past. Beter, ja veel beter gedraagt zich in deze de eerste kruising Cypro-It. kon. x Inl. dar.

Hiermede heb ik de goede en kwade eigenschappen, zooals ik deze heb bevonden, weergegeven. Ik kan en wil er absoluut niet op bogen dat mijn proeven zuiver en volledig zijn geweest; daarvoor ontbreekt het ons te eenen male aan tijd. Echter loop ik in de praktijk lang genoeg mee, om daaruit m'n conclusies te kunnen trekken.
In m'n vorig maandpraatje heb ik er reeds op aangedrongen dat er van officiëele zijde serieuse proeven met de verschillende rassen moeten worden genomen. En dan moet men vooral de verschillende kruisingsproducten niet vergeten. Ook in de pluimveeteelt hebben we gezien, dat juist de eerste kruisingen tusschen twee productieve rassen in verschillende eigenschappen uitmunten; vooral het productie-vermogen en de vitaliteit der dieren werden door het kruisen in hooge mate bevorderd. Als ik me niet vergis heb ik dit ook kunnen waarnemen bij de verschillende kruisingen in de bijenteelt. Voor onze universitair geschoolde imkerleiding, ligt de taak weggelegd dit terrein nauwkeurig te onderzoeken. Heeft men eenmaal uitgemaakt welk ras of kruising de beste resultaten geeft, dan moet het mogelijk worden gemaakt, dat daarvan in het groot koninginnen worden gekweekt, welke weer voor de gewone bijenhouders beschikbaar worden gesteld tegen stprijs. M.i. ligt hier een prachtig terrein voor samenwerking tusschen de verschillende landelijke Vereenigingen. Deze koninginnenvoorziening zal vooral de grootere bijenstanden ten nutte komen. Het is juist de groote moeielijkheid om én alle drachten te benutten én tevens in diezelfde tijd de koninginnen te wisselen. M.i. is dit het cardinale punt waar het rendement van de bijenteelt van afhankelijk is. Dit weegt vrij veel zwaarder als b.v. het probleem van den honingafzet. Als groot-imker ben ik reeds bij voorkeur tot volle medewerking bereid en wacht nog slechts op het initiatief onzer leiders.
Moge dit niet lang meer op zich laten wachten.
D., S.

Naschrift Red. Het verheugt ons, dat nu eens een groot-imker de kwestie van de rassen heeft aangesneden en van zijn ervaringen mededeeling doet. Deze ervaringen kloppen vrijwel met die van de Red.
Nu er een Stichting tot stand komt, komt de mogelijkheid van het nemen van proeven met rassen en kruisingen wel zeer dicht nabij, want we stellen ons voor, dat zeer zeker aan dit onderdeel scherpe aandacht zal worden gewijd.
Vooral ook voor de fruitstreken lijkt het ons gewenscht, dat eens uitgemaakt zal worden wélke variëteit daar het beste zal voldoen. Volken welke vroeg beginnen, laat eindigen en vooral ook bij wat minder gunstig weer actief zijn, zullen voor dergelijke streken aangewezen zijn. Hierover zijn trouwens ook al eenige ervaringen.
RED.