Brieven uit Zwitserland.


IV

DAVOS, Nov. 1940.

WAT BETEEKENT DE BIJENTEELT VOOR DE ZWITSERSCHE BEVOLKING?

Wanneer men denkt aan de beteekenis van de bijenteelt, kunnen de gedachten uitgaan in de richting van liefde voor de natuur, natuursport, of naar wetenschappelijke vraagstukken, maar dan denkt men niet aan de bevolking. De waarde van de bijenteelt voor een volk, voor een natie taxeert men, door haar waarde te bepalen in het economische leven voor die natie. En de beteekenis daarvan is des te grooter, des te belangrijker, naarmate een volk aangewezen is, zooveel als mogelijk, voor zichzelf te moeten zorgen.
De economische waarden worden uitgedrukt in getallen en aantallen. En dus, daar komen ze.
Op den 21sten April 1936 werden er in geheel Zwitserland 37.650 bijenhouders geteld, die gezamenlijk 336.495 bijenvolken bezaten.* Dat beteekent, dat er op elke 1000 inwoners 9 iemkers waren, die dan tezamen 74 volken bezaten. Gemiddeld had elke iemker ruim 8 volken, 'k meen 8 en tweenegende volk. U zal vragen: Zijn het allen klein-imkers? Dan antwoord ik: Neen. Ik zal probeeren U eenig idee te geven van het aantal volken, dat iedere bijenhouder bezit. Ik hoop, dat het me gelukt, luister:

Meer dan de helft van het totaal aantal volken komt als bezit aan iemkers met 11-50 volken. Van deze groep iemkers heeft meer dan de helft 11-25 volken. Bedrijven met 51-100 volken en meer behooren tot de uitzonderingen. Daartoe behoort dan o.a. het groote bedrijf van den Heer Peclard te Bex. Op pag. 159 en 160 van het Sept. Maandschrift ziet U een gedeelte van zijn bezit. Verder levert het iemkeren slechts voor enkelen zooveel op, dat het als hoofdmiddel van bestaan gelden kan. Wel is het voor velen een aardige bijverdienste.
Wil men de intensiviteit van dit bedrijf voor een volk tot uitdrukking brengen, dan kan men de volken gelijkmatig verdeelen over het geheele land en de iemkers eveneens. Maar op de kale bergen en op de gletschers plaatsen we ze dan niet. Van onzen geachten bijenconsulent Van Giersbergen hoorde ik eens, dat het zulk honingweer kan zijn, dat zelfs het dooie elzenhout honingt. Maar ja, zulk honingweer is het hier in Zwitserland nooit en te nimmer. Wij geven den iemker en zijn bijen een goeie kans op productieven bodem, en dan wordt het zoo, dat hier op elken K.M.², d.i. op elke 100 H.A. productieven bodem, gemiddeld 1,1 iemker komt met 9 volken. Voor ons land weet ik die getallen niet zoo precies.

Uit een staathuishoudkundig oogpunt bekeken kan ik ook vragen, hoeveel kapitaal is er in het iemkersbedrijf gestoken. En brengt dat kapitaal zijn rente op? De eerste vraag beantwoord ik hier direct. De waarde der bijenvolken in Zwitserland kan op 14 millioen Zwitsersche franken geschat worden. En de waarde der gebouwen - onroerende goederen, bijenhuizen, zeemerijen - op 30 millioen. Op de tweede vraag geef ik voorloopig dit antwoord: De gemiddelde opbrengst of productie van honing heeft een waarde van 8-10 millioen francs. (Dan zijn er opgegeven 402 korfvolken. Een verwonderlijk klein aantal vindt U niet? Het totaal aantal korven bedraagt 1788, onder bijvoeging, dat ze gebruikt worden voor het scheppen en bewaren van zwermen.)
Dat is natuurlijk nog heel wat anders als het antwoord op de vraag: Brengt het kapitaal zijn rente op. Hierop kom ik later terug, indien U, mijnheer de Redacteur, daartoe de gelegenheid geeft.

En hoe staat het met de honingopbrengsten en -uitkomsten vraagt ge: Natuurlijk is het antwoord op deze vraag van het grootste belang. Pas op dan, daar komt het.
Zwitserland gebruikt per jaar ± 2.500.000 Kg, honing. Om dit belangrijke gegeven te kunnen beoordeelen, zeg ik het anders. Zwitserland telt ± 4.000.000 inwoners. In Holland wonen ruim 8.000.000 inwoners. Alle Nederlanders moeten dus per jaar 2x2.500.000 Kg. = 5 millioen Kg, honing gebruiken, indien het honingverbruik per hoofd hetzelfde is. Klopt dat, mijnheer de Redacteur? (Ik ben benieuwd naar Uw antwoord). (Schatten wij het eigen gewin op ± 1,5 millioen Kg. en de invoer op ± 6 millioen Kg., dan beteekent dit, dat ons volk 7,5 millioen Kg. honing per jaar nuttigt in koek en op de ontbijttafel. Red.)
"Ja, hoor ik U zeggen, 2½ millioen Kg. honing gebruiken de Zwitsers per jaar. Maar .... nou stil, daarvan is 80 à 90% inlandsche honing en de rest, 10 à 20½ wordt dus ingevoerd". De Zwitsersche statistiek vertelde me ook: De invoer van honing heeft in de laatste 3 jaar gemiddeld 357.430 Kg. bedragen. Dat klopt.
De Zwitsersche regeering bevordert de inlandsche bijenteelt. Hierover vertel ik U nog wel een en ander. In dit verband (met het oog op den import van honing en het bevorderen van eigen opbrengst) het volgende:
De regeering heeft vastgesteld:
In 1891 een invoerrecht van fr. 15.In 1902 een invoerrecht van fr. 40.In 1921 tot heden een invoerrecht van fr. 120.voor elke 100 Kg.
Toen ik voor eigen. gebruik, van mijn eigen honing, dus vanuit Holland, 5 Kg. honing wou hebben, moest ik bij het desbetreffende departement in Bern eerst een invoerbiljet (in triplo) aanvragen en invullen en terugzenden, vóór de honing toegezonden kon worden. Het station van invoer moest ook aangegeven worden; eveneens de afzender, de hoeveelheid en het doel, waarvoor de honing gebruikt zou worden. De geldigheidsduur was 3 maanden en bij ontvangst betaalde ik fr. 6.- (f 2,55 Holl. geld) + fr. 1. voor de vergunning tot invoer.
In jaren van goede oogsten wordt de honinginvoer voor de importeurs gecontingenteerd, een verschijnsel in den beperkten handel met het buitenland, dat U nog zal kennen uit de jaren na den wereldoorlog 1914-1918, toen ook de invoer van vele artikelen gecontingenteerd werd, om de binnenlandsche industrie, veeteelt en landbouw te beschermen en tot hoogere ontwikkeling te brengen. Dat begrip in de economie noemt men thans autarkie.
Den invloed daarvan ondervindt de iemker, als hij zijn honing verkoopt. In Augustus-September zijn de vastgestelde prijzen de volgende:
De iemker ontvangt van den grossier fr. 4,20 ( f 1,75 Holl. geld)). Deze verkoopt aan den detaillist (winkelier) fr. 4,40 (= f 1,85 Holl.). En de consument betaalt fr. 5,20 (= f 2,28 Holl.) per Kg.
Terwijl U dit leest, komt bij U misschien de gedachte op, zulk een eldorado is 't misschien ergens in een uitermate begunstigd plekje in Zwitserland. En dan antwoord ik U neen, dat geldt zoo voor alle actieve bijenhouders, die (bijna) allen aaneengesloten zijn in één organisatie, die in voortdurend contact staat met bepaalde departementen van de regeering en bovendien met landbouw- en ooftbouworganisaties. Eén groote sterke vereeniging heeft (althans het kan) veel invloed. Eendracht maakt macht. Als gevolg hiervan kon dan ook de voorzitter van de Duitsch sprekende Zwitsersche Bijenvereeniging (Dr. O. Morgenthaler) me zoo in één zin de hierboven gemelde (vastgestelde) prijzen mededeelen. Natuurlijk zijn er bijenhouders, die onmiddellijk aan den winkelier verkoopen en direct aan de consumenten, zooals mijn vriend Meier.

De overeenkomst met de landbouw- en tuinbouworganisaties dateert van 1935. Daarbij werd bepaald, dat de genoemde organisaties in jaren met grooten oogst een vast te stellen hoeveelheid honing "uit de markt nemen". Deze honing wordt dan verkocht in gebieden met een geringe opbrengst, óf, wordt bewaard tot het volgende jaar. Daardoor is eenigszins de levering op de markt geregeld, wat de stabiliteit van de prijzen bevordert. vordert. De leden van de bijenvereeniging kunnen hoogstens 50% van hun oogst op die manier afleveren. Ze ontvangen dan binnen 30 dagen 75% van den vastgestelden prijs en de rest een jaar later, onder aftrek der gemaakte onkosten.
Alleen gecontroleerde (dus inlandsche) honing komt hiervoor in aanmerking. Er is hier natuurlijk ook een warenwet, en die stelt bepaalde eischen aan inlandschen honing, die het controlemerk mag dragen. Bovendien moet alle verpakte honing in de winkels en andere verkoops-gelegenheden geëtiketteerd zijn, zoodat elke kooper direct ziet, of hij buitenlandschen of inlandschen honing koopt, ofwel "kunsthoning".

HET VEREENIGINGSWEZEN.

Terwijl ik zoo in lectuur over de Zwitsersche bijenteelt snuffelde, las ik ook het een en ander over het vereenigingswezen van de iemkers. Natuurlijk vond ik er veel, wat ook wij in ons land kennen. Hier en daar ontmoette ik echter iets, waarvan ik dacht, dit is misschien waard mijn landgenooten te vertellen, als het kan zijn ter leering voorgehouden.
Mag ik dan een enkele greep doen, en eerst Uw aandacht vragen voor:

DE STAAT EN DE BIJENTEELT.

De Zwitsersche Staat heeft in Liebefeld (bij Bern) gesticht "Het Zwitsersche proefstation" en daarin is gezorgd voor een flinke afdeeling voor bijenteelt met zeer goed ingericht laboratorium en een bijenstand voor studie-aangelegenheden (zoo ruim mogelijk opgevat). Deze bijenkundige afdeelingen worden door allen, die in den ruimsten zin des woords, met bijen ook maar iets te maken hebben, zeer gewaardeerd, als centrum van bijenstudie en ziektebestrijding. Het nauwe contact van deze instelling met de iemkers en met hunne vereeniging steunt op wederzijdsche vertrouwensvolle samenwerking.
Het Zwitsersche proefstation voor ooft-, wijnen tuinbouw in Wädenswil heeft door hare onderzoekingen omtrent den invloed van bijen op ooftteelt en omgekeerd, ook voor de bijenteelt zeer nuttigen arbeid verricht. En ook deze instelling is er een van den Staat. Dit station gaat zelfs zoo ver, dat het zijn proefnemingen ook uitstrekt over den invloed van de verschillende bijenrassen; dus antwoord probeert te geven op de vraag: Zijn alle bijenrassen in dezen even nuttig?
In de landbouwkundige afdeeling van de Zwitsersche Technische Hoogeschool in Zürich wordt de bijenteelt ook beoefend, onderwezen, evenals in de meeste landbouwscholen in de verschillende kantons (provincie's zouden wij zeggen).
De Staat bevordert de bijenteelt verder ook nog door subsidie's te verstrekken tot het geven van cursussen en voordrachten door de vereeniging voor bijenteelt.
"Verein Deutsch-Schweizerischer Bienenfreunde" is de officieele naam van de grootste Zwitsersche vereeniging van bijenhouders. Ze schrijft zich: V.D.S.B. Daarnaast bestaat een Fransch sprekende en een Fransch lezende vereeniging en een nog kleinere ltaliaansch sprekende. Het bestaan van deze zuster-vereenigingen is een noodzakelijk gevolg van het verschil in taal. Haar bedoelingen en wenken zijn dezelfde en de samenwerking is dus vanzelf 100%.
Als bewijs, hoe de afdeelingen van de V.D.S.B. (want omtrent deze groote vereeniging heb ik mijn inlichtingen) werken, samenwerken met het hoofdbestuur, met de algemeene leiding, vertel ik U b.v. dat in 1938 een enquête gehouden werd. En het resultaat was, dat 80% der LEDEN alle vragen beantwoord doorzonden. 34 afdeelingssecretarissen zorgden er voor dat van hun afdeelingen 100% antwoorden binnenkwamen en dan zeer punctueel. Ik heb zoo'n klein vermoeden, dat het in onze Holl. Vereeniging tot Bevordering der Bijenteelt niet zoo grif gaat. En als onze Holl. iemkers dan nog eens kijken naar de practische resultaten, die de iemkers hier bereiken, dan zullen ze zich achter de ooren krabben en denken aan de spreuk: "Eendracht maakt macht".

OVER DE LEDEN.
Ook de Zwitsers weten dat niet allen, want dat blijkt uit de telling van de V.D.S.B. in April 1936. Toen waren er 27000 bijenhouders. Bijna 30% daarvan (8000) waren niet-leden. Dezelfde telling wees ook uit, dat 26, 0.1% der bijenhouders, slechts 1 of 2 volken hadden, zoodat rustig aangenomen kan worden, dat die niet-leden bezitters zijn van 1-3 volken, die niet behandeld worden, zooals het behoort. Velen van hen hebben die
bijen geërfd van vader of oom en kijken er niet naar om.

En als ik nu de redeneering lees, waarom de vereeniging en de leden verplicht zijn, die nietleden op te wekken uit hun onverschilligheid voor 't iemkersbedrijf, dan is 't eerste argument: Denk eens na, hoeveel honing en hoeveel ooft meer geleverd zou kunnen worden voor ons volk, indien deze 8000 menschen opgeleid werden tot bekwame iemkers. Als tweede wordt gewezen op de schade, die een slecht onderhouden (beter is misschien te zeggen een verwaarloosden) stand kan berokkenen, aan de goede volken van den buurman. Uit het op den voorgrond stellen van het volks-staat-huishoudkundige blijkt ook weer de autarkische gedachte, waarop ik reeds eerder Uw aandacht vestigde.

De enquête van 1936 heeft zich ook bezig gehouden met de vraag, welken leeftijd hebben onze leden en de statistiek wijst dan uit, dat 11,5% der leden onder de 30 jaar is, 45,9% van 30-50 jaar, 35,8% van 50-70 jaar en 6,8% ouder is dan 70 jaar. Voor het 20ste levensjaar wordt zelden iemand lid; de jonge menschen moeten leeren, studeeren, zich vormen. Ruim 93% der iemkers hebben een leeftijd tusschen de 20 en 70 jaar. Voor elk tiental jaren zou dat dus ± 19% zijn. Men zou kunnen verwachten, dat dit percentage bereikt werd bij de leden van het 20ste tot het 30ste jaar, den leeftijd, waarin de mensch het meest actief is. Maar dat is niet zoo, het bedraagt immers maar 11%. Neen, pas later wordt hij iemker, en dan kan hij de bijverdienste best gebruiken. De vader verzorgt de bijen. Ook al helpt zoon of dochter, ook al hebben deze belangstelling voor en belang bij de iemkerij, de vader is en blijft het lid. En als we dan als stelling aannemen, een vereeniging mag niet verouderen, wat een zeer juiste stelling is, dan begrijpt U wel, dat een der leeringen uit de enquête van 1936 luidt: Maak deze zonen en dochters tot mede-lid, wacht er niet mee tot vader de iemkerij niet meer uitoefenen kan en de zoon of dochter het bedrijf over nemen.

De V.D.S.B. telt onder haar leden 776 vrouwen, dat is 4 en een tiende procent van het totaal aantal. In het orgaan van de vereeniging "Die Schweizerische Bienenzeitung" hebben ze een eigen pagina, waarvan een dankbaar en een goed gebruik gemaakt wordt.

CURSUSSEN EN LEZINGEN.
Van de instituten van de V.D.S.B. zou ik U alleen graag dit willen vertellen. In 1913 werden 65 cursussen gehouden; in 1923 waren het er 88; in 1940 bedroeg het aantal 112. Dan werden er in de laatste jaren gemiddeld 288 lezingen gehouden voor grootere groepen, om de kennis te verdiepen, een onderdeel van de teelt grondiger te behandelen.
Hoe luiden hieromtrent de aantallen bij ons in Nederland? En als de aantallen geringer, véél geringer zijn, wat is daarvan dan de oorzaak? In wat ik U schreef over de bijenteelt in Zwitserland, vindt U hier en daar een aanduiding. Steek de hand in eigen boezem lezer, en pak aan! Nog is het dag!

G. POPKEN.

-0-


DAVOS, Nov./Dec. 1940.
V

In den vierden brief had ik U beloofd, een boekhoudkundig overzicht te geven van hetiemkersbedrijf in Zwitserland. Natuurlijk heb ikdat overzicht niet zelf kunnen samenstellen.Maar hier zijn veel iemkers, die soms jaren zoonauwkeurig mogelijk hun bedrijf administreeren.Het boekjaar loopt dan van 1 April tot 31 Maart.Hun verslag zenden ze in aan het secretariaat van het landbouwbedrijf. In 't jaar voor den oorlog hadden 92 iemkers hun rapport ingezonden, Ondanks het feit, dat velen van dezen onder de wapens waren sinds September 1939, hebben toch nog 86 hun boekhouding tot het eind toe gevoerd en ingezonden. Van de voornaamste resultaten vindt U hieronder een overzicht. Niet alleen over het afgeloopen jaar 1939 (eigenlijk 1 April '39; 31 Maart '40) maar ook over 1938 en over het gemiddelde van de jaren 1922 tot 1939.



TOELICHTING.
Misschien kan het zijn nut hebben, een enkele toelichting te geven bij de posten van dit financiëel verslag van het imkersbedrijf.
Het aantal volken per stand is in doorsnee teruggeloopen in 't laatste jaar. Vergeleken bij het gemiddelde over 1929/'39 gestegen.
Het actief kapitaal was op 31 Maart '39 zoowel per stand ofwel per bedrijf, als per volk, grooter dan in het vorige jaar. Dat is in hoofdzaak het gevolg van den grooteren honingvoorraad van dit jaar.
De honingopbrengst bedroeg dit jaar slechts 3,87 Kg, per volk gemiddeld. Dat is de 2e maal in de laatste 3 jaar, dat de oogst zoo slecht was. Slechts driemaal in de laatste 26 jaar was de honingopbrengst zoo gering.
De totale uitgaven omvatten de onkosten ten laste van het bedrijf (uitgaven voor suiker, vernieuwing van materiaal, aankoop van materiaal, afschrijving van het geld, dat in het bedrijf gestoken is (actief kapitaal), reparaties aan bijenhuis en -kasten, alsook arbeidsloon), vermeerderd met de rente, die berekend wordt van het kapitaal, dat in het bedrijf gestoken is. De verhoogde uitgaven van 1939/'40 zijn een gevolg van den verhoogden prijs voor de suiker. Tengevolge van de slechte oogst dit jaar stegen de onkosten. Omgeslagen over den honing per Kg, van fr. 2,48 in 't vorige jaar, op fr. 6,02.
De bruto-opbrengst liep natuurlijk ook terug, tengevolge van dit slechte oogstjaar en wel van fr. 41,22 tot fr. 21,37 per volk, Dat bruto-bedrag is natuurlijk de som van de netto-opbrengst en de uitgaven voor materiaal (zie de opmerkingen bij de post uitgaven) en voorraadsvermeerdering.
De netto-opbrengst is dit jaar negatief. Er is alzoo een tekort en wel een van fr. 62 in totaal, of fr. 2,38 per volk. De bruto-opbrengst was minder dan al de uitgaven ten laste van het bedrijf. Ja, de rente van het geïnverteerde kapitaal kon niet betaald worden. Om de loopende onkosten te dekken moest de schuld dus nog verhoogd worden.
De post arbeidsloon is de vergoeding voor den arbeid, die de iemker gepresteerd heeft, zonder daarvoor betaald te worden. Gaat men van het inkomen de te betalen rente aftrekken, dan blijft over het bedrag, dat de iemker met zijn arbeid verdiend heeft. In dit slechte jaar was het inkomen minder dan de op te brengen rente, en dus was het arbeidsloon negatief.
Het inkomen was, zooals uit de posten blijkt, werkelijk zeer laag, vergeleken bij 1938/'39 en het gemiddelde van 1922/'39.
Tenslotte kunnen we, als we het verslag in zijn geheel nemen, vaststellen, dat niet alleen tengevolge van den buitengewoon slechten honingoogst in de lagere gebieden van Zwitserland, maar ook door de verhoogde suikerprijzen, de jaarrekening van den iemker sluit met een tekort. Dat tekort is zoo groot, dat de iemker (gemiddeld) zich nog niet heeft kunnen herstellen van de slechte oogsten van '36 en '37, ondanks het vrij gunstige jaar 1938.

De bijenteelt loont zich beter in het gebergte, dan in het heuvelland, Dit is ook statistisch vastgesteld. De statistiek hieromtrent heeft voor ons geen beteekenis. Doch het memoreeren van dit feit is voor velen wel interessant, omdat het gebergte den land- en ooftbouw mist, en alleen weiden en in het wild groeiende planten aan de honingpurende bijen kan bieden (zie brief no. II Oct. '40).

En hiermee, geachte lezers en mede-iemkers, ben ik aan het einde van den taak, die ik mij gesteld had. Indien U de volharding heeft gehad, tot het einde toe mijn brieven te kunnen lezen, kan ik tevreden zijn, want dan is mijn moeite niet te vergeefsch geweest.

Met beste groeten,
G. POPKEN.