1941.



Bij den aanvang van het nieuwe jaar is het ons een behoefte al onze leden een „veel heil en zegen" te wenschen.
Met weemoed denken wij aan hen, die door de gebeurtenissen van het vorig jaar niet meer in onze rijen plaats nemen en wij denken ook aan hen, die ons op andere wijze door den dood ontvielen. Zij allen rusten in vrede!
Wij beginnen dit jaar wel in geheel andere omstandigheden, dan 1940. Veel is er veranderd, doch ook nieuwe aspecten doen zich voor. Wie de bijenteelt 't zij als liefhebberij of als bijverdienste beschouwd heeft, zal goed doen om zich thans eens af te vragen of zijn bedrijf, hoe klein ook, dienstbaar gemaakt kan worden aan het belang van onze landgenooten. Door den oorlogstoestand wint de bijenteelt aan belangrijkheid en het primaire nut (verkrijgen van honing en was) heeft thans een bijzondere beteekenis gekregen.

Ondanks de mislukte pogingen van verleden jaar om alle bijenteeltorganisaties onder één dak onder te brengen, zullen wij dit ideaal toch verder blijven propageeren. Dankbaar zijn we, dat er een zeer innige samenwerking gekomen is tusschen de Zuidelijke bonden en onze Vereeniging, een samenwerking welke voor de toekomst van de Nederlandsche bijenhouderij zeer veel goeds belooft.

Ons Maandschrift, dat in zijn huidigen vorm en inhoud veler belangstelling heeft, zal zoo mogelijk nog meer dienstbaar gemaakt worden aan de practische bijenteelt. Zoo hebben wij met ingang van deze maand de vragenrubriek heropend. Maak er een druk gebruik van; voor U en voor anderen kan zij van veel nut zijn.
Maar den wetenschappelijken kant zullen wij ook niet vergeten en zoo maken wij in dit nummer een aanvang met het publiceeren van een zeer belangrijke studie van Professor E.H. Hazelhoff, van het Zoologisch Laboratorium van de Rijks-universiteit te Groningen.

Wij hopen en verwachten, dat binnenkort de „Bedrijfsraad voor de bijenhouderij in Nederland" in werking zal kunnen treden. Misschien staan sommigen er nog wat vreemd tegenover, misschien ook, dat anderen er bezwaren tegen hebben. Wij voor ons zijn overtuigd, dat deze bedrijfsraad, mits gedragen door allen, van buitengewoon groote beteekenis voor de Nederlandsche bijenteelt zal blijken te zijn.
Ons aller plicht is, dat wij onder dit werk van ALGEMEEN IMKERSBELANG onze schouders zetten tot heil van onze vaderlandsche imkerij.

Joh. A. Joustra