Op den bijenstand


Het jaar 1940, rijk aan angstige emotievolle gebeurtenissen, is weer heen. Het heeft voor ons, bijna zonder uitzondering, geen prettige herinneringen achtergelaten. Moge 1941 wat met wapengekletter wordt ingeluid en nog vele niet op te lossen vragen inhoudt, het menschdom de zoo vurig en lang verbeide vrede en vrijheid en U allen voorspoed en geluk brengen. Dit is de vurige wensch van den schrijver.

In m'n vorig artikel (Dec.) schreef ik, dat er absolute rust moest heerschen op den bijenstand. Dit is natuurlijk ook nog het geval voor deze maand. Om echter goed te kunnen beoordeelen hoe we onze volken in den winter moeten oppassen is het noodig, dat we weten hoe het in een bijenvolk 's winters gesteld is, m.a.w. hoe het leven van de kolonie 's winters gaat. Als we dit weten kunnen we met meer overtuiging de maatregelen nemen welke des winters noodzakelijk zijn om dit leven niet te storen. U zult aan de hand van de volgende uiteenzetting overtuigd zijn waarom o.a. er absolute rust op den stand moet heerschen.

Het bijenvolk vormt, als er in den herfst koud weer intreedt, een tros. Deze tros-vorming geschiedt opdat er zoo weinig mogelijk warmte verloren gaat. De tros legert zich op de plaats waar in den nazomer en herfst het broednest was en zich nu ledige cellen bevinden. Het is daarom van het grootste belang aan de ordening der raten, na afloop van het opvoeren, geen wijziging meer te brengen. De bijen zouden dan mogelijk ramen met voorraad midden in het nest (tros) kunnen krijgen, wat voor de trosvorming en voor de noodzakelijke warmte in den tros een groot obstakel zou beteekenen. Rond deze open plaats hebben de bijen den wintervoorraad bestaande uit honig of suikeroplossing plus wat stuifmeel, opgeborgen. Hoe kouder het wordt hoe kleiner de tros. Hij bevindt zich meestal vlak voor, of bij kasten, vlak boven het vlieggat, wat niet verkleind wordt. De bijen hebben voor de ademhaling behoefte aan frissche lucht. Ook de afgewerkte, eenigszins warme vochtige lucht, kan daardoor gemakkelijk uit de woning verdwijnen wat weer voorkomt dat waterdamp zich op de buitenste raten afzet en schimmelvorming in de hand werkt. Het is daarom noodzakelijk het vlieggat voldoende groot te houden en niet, zooals ik dezer dagen bij verschillende imkers zag, zoo klein gemaakt, dat er nauwelijks een paar bijen tegelijk door konden. Op m'n vraag waarom zoo klein kreeg ik ten antwoord dat ze anders bang waren dat de bijen het bij strenge vorst te koud zouden krijgen. De schrik van den vorigen winter zat er nog danig in en men geeft de groote koude de schuld voor de debacle, de zeer groote sterfte van volken in den vorigen winter, wat m.i. op z'n minst overdreven, zoo niet geheel onjuist is.

Schijnbaar zijn de bijen, aan den tros zittende, volkomen in rust. Niets is echter minder waar. Er heerscht een geregeld verkeer in den tros. Ze verplaatsen zich geregeld. De buitenste wisselen met de binnenste en omgekeerd. Al deze van binnen gekomen bijen gaan, aan de buitenkant van den tros gekomen, weer voedsel opnemen, De buitenrand van den tros volgt steeds de voorraad en verplaatst zich daardoor voortdurend langzaam. 't Is daarom ook noodig, dat ze over de raten (bovenzijde) gelegenheid hebben zich naar rechts of links te verplaatsen. Is dit niet mogelijk, dan zouden ze bij aanhoudende vorst bij hun voorraad verhongeren. Voor deze verplaatsing zijn latjes dwars over de ramen aangebracht (uitvoerig beschreven bij de inwintering).

In den tros heerscht een warmte van 26-28 gr, C. Om nu deze warmte op peil te houden moeten de bijen geregeld voedsel tot zich nemen, Door de vertering (verbranding) in het bijenlichaam ontwikkelen ze warmte. De resten, dus de: onverteerbare bestanddeelen van het voedsel, worden opgehoopt in den endeldarm. Er zijn dus twee dingen van het grootste belang voor een goede overwintering en wel,
1e. dat het wintervoedsel zoo weinig mogelijk onverteerbare stoffen bevat en 2e. dat de bijen daarvan zoo weinig mogelijk tot zich behoeven te nemen,
Het is dus noodig, dat we als voedsel geven honigsoorten welke zoo weinig mogelijk faeces geven, b.v, boekweithonig. Heidehonig, welke veel dextrine-achtige stoffen bevat welke zeer slecht verteren, geeft veel faeces en is dus een slecht wintervoer. Suiker daarentegen verteert zeer goed en geeft hoegenaamd geen faeces. Suiker is daarom het ideale voer om op te overwinteren, afgezien nog van de extra financieële voordeelen door de vervanging van honig door suiker.
Op de tweede plaats moeten we zorgen dat nu de bijen niet verontrusten. Niet alleen dat er door onrust beweging in den tros komt, wat bij koud weer zeer nadeelige gevolgen kan hebben, doch de bijen beginnen zich ook snel vol voedsel te zuigen. 's Zomers kan men dat heel goed opmerken als men een volk behandelt. Dit geeft niet alleen grooter voedselverbruik, doch ook onnoodige belasting van den endeldarm. Vooral als de volken door lang aanhoudend winterweer lang moeten zitten, komt er behoefte om zich van deze faeces te ontlasten. Weer of geen weer ze vliegen en strompelen uit de woning om de woning te ontzien, en bij deze hoffelijke poging te verkleumen. Velen komen niet eens zoover en bevuilen raten en de wanden van de woning, zoodat er een ondragelijke stank heerscht, Zelfs zoo erg kan het worden, dat het vuil met een straaltje uit het vlieggat loopt. Voor een goed wintervoer moet ge reeds in den herfst zorgen, Voor absolute rust te zorgen is het nu de tijd.

Om te controleeren of deze rust gehandhaafd blijft, is het noodig, dat ge op geregelde tijden Uw stand inspecteert. Zorg, dat er geen deuren kunnen klepperen of takken kunnen schuren of klappen. Dat kippen of katten Uw korven en kasten niet als zitplaats gebruiken. Dat de muizen geen gelegenheid krijgen of misschien reeds hebben gekregen om Uw volken in hun woningen te storen. Dat de meezen Uw bijen niet aan het vlieggat lokken en dan rooven. (Een mees is een wel zeer nuttige vogel, doch van alle goeds kan men te veel krijgen!). Dat de zon niet rechtstreeks in het vlieggat kan schijnen en Uw bijen er uitlokt, terwijl het geen vliegweer is. Dat de sneeuw opgeruimd wordt tot op een afstand van 2 à 3 meter vóór den stand.
Een goed geaard imker zal minstens een paar keer per week een kijkje op z'n stand nemen of alles nog in orde is.

Schwieters