De Meijerkast.


V


Zoo weinig mogelijk losse deelen.
Uiteraard heeft een kast met bovenbehandeling meer losse deelen (althans wat de romp der kast betreft) dan een kast met achterbehandeling. De losse deelen van de Meijerkast zijn: deksel, honingkamer en broedbak. Het luchtrooster en het daarbij behoorende afsluitplankje zijn losse binnendeelen, welke steeds in de broedkamer blijven, zoodat deze geen apart bewaren en opruimen geven.
De vaste bodemplank heeft groote voordeelen bij het transport, stevigheid der kast en het opbergen der leege kastjes. Nadeelen der vaste bodemplank zijn mij niet gebleken.

VI


Practisch te voeren.
Daar het voeren een der voornaamste en meest tijdroovende bezigheid is in de bijenteelt (met inbegrip het klaarmaken van het voer) moet dit, wat de kast betreft, zoo practisch mogelijk kunnen geschieden. Het voeren in de Meijer-kast gebeurt op twee manieren.
1e. Door middel van het suikerkistje met droog-natte suiker.
2e. Door middel van een leeg conservenblik met suikeroplossing.
De eerste manier wordt toegepast het geheele jaar, behalve in den herfst. Dus in 't vroege voorjaar en gedurende den zomer.
De tweede manier geschiedt in den herfst, als het volk voor den winter opgevoerd moet worden.
Zijn de kastjes alleen gedurende den zomer bevolkt dan vervalt natuurlijk de herfstvoedering.
Wil men in het vroege voorjaar voeren om broedaanzet te bevorderen, dan neemt men een emmer vol droge suiker en giet daar ± 1/2 liter water over. Door even te mengen ontstaat een massa die dezelfde vochtigheidsgraad bezit als een specie waar de metselaar mee werkt. Deze wordt met behulp van een groote lepel (b.v. een groentenlepel uit de keuken) of troffel in de voerkistjes geschept. Het voerkistje is voorzien van een gleuf aan de voorzijde onderaan, welke zoo breed is als de openingen van het koninginnerooster, zoodat er dus precies een bij door kan. Dit kistje wordt in de honingkamer geplaatst
met de gleuf precies boven den tros. Door middel van de zinkstreepen aan de honingkamer blijft het kistje ± 6 mm. van de broedkamerramen verwijderd, zoodat passage voor de bijen voldoende aanwezig is.
Hebben we wat rijkelijk water bij de suiker gedaan, dan komen na enkele oogenblikken reeds druppels suikerwater door de spleet zetten, die de bijen al spoedig uitnoodigen de bron op te sparen. Vrees dat de bijen de suiker niet zullen ontdekken behoeft dus niet gekoesterd te worden.
De volgende opmerking heb ik al eens ontvangen: „waarom water door de suiker, met droge suiker gaat het net zoo goed". Met deze opmerking ben ik het niet geheel eens. Zeker, als we droge suiker in het kistje doen, profiteert het volk er ook van en is het kistje ook over een bepaalden tijd leeg. Er wordt dan echter suiker verknoeid. 1e. Er valt suiker tusschen de broedramen door op de bodemplank; 2e. Door de bijen wordt suiker via het vlieggat naar buiten gedragen. Vlak voor de kast laten ze dan dikwijls de droge kristallen vallen. Hebben we een vochtigen nacht gehad, dan kunnen we 's morgens de bijen vóór de kastjes op den grond zien, welke bezig zijn, de vochtige kristallen of de suikeroplossing welke zich boven op den grond bevindt, te consumeeren. Wordt de suiker vooraf iets bevochtigd, dan is deze, nadat het vocht door het volk is opgenomen één harde massa geworden, die veel overeenkomst heeft met borstplaat, waarvan dan practisch niets verknoeid wordt. De kistjes kunnen ± 1½ Kg. aan droge suiker bevatten. Geven we een zwerm een dergelijk gevuld kistje, dan behoeven we deze de eerste weken niet op voedselgebrek te inspecteeren, Een der voordeelen van deze methode is, dat het voedsel geleidelijk met kleine hoeveelheden door het volk wordt opgenomen, zoodat een groote broedaanzet het gevolg is.

Wil men de volken in de Meijer-kast opvoeren voor den winter, dan plaatst men, nadat de broedkamer geheel in orde is gebracht, een leeg conservenblik inhoudende ± 1 liter, op de broedkamerramen en wel aan de achterzijde der kast. Aan de voorzijde bedekt men de broedramen met het kleedje en/of stroomat, tot tegen het blik. Het blik wordt gevuld met strootjes ter lengte van 5 c.m. en wordt daarna met de suikeroplossing gevuld, waarna 't deksel der kast wordt gesloten.
Bij herhaling van het voeren, wordt het deksel der kast met de eene hand aan de achterzijde der kast een weinig opgelicht, terwijl met de andere hand uit een gieter het blik wordt gevuld, waarna sluiting van het deksel. Op deze wijze gaat ook de herfstvoedering zoo snel mogelijk.
Vroeger gebruikte ik als vlotten in de blikken stukjes hout. Het resultaat echter was nogal betrekkelijk veel doode bijen in de blikken. Bij het gebruik van kort stroo vind ik niet één doode bij: Ik kreeg deze raad van een collega die ook in een 80 Meijer-kastjes imkert. Na het beëindigen van het voeren wordt het blik verwijderd en het kleedje en stroomat geheel over de broedkamer uitgerold.
(Wordt vervolgd).

G. Meijer