Een brokje prae-historie.


Wij leven thans in het Nieuwe Jaar 1941 en naar wij hopen en wenschen: Moge het meer gezegend worden dan het oude '40, dat in krijgsgewoel ten onder ging.

De jaartelling 1941 is de Christelijke jaartelling
of het jaar onzes Heeren. De eigenlijke wereld waarop wij leven bestaat echter reeds millioenen en millioenen jaren. Geleerde menschen hebben van dezen tijdsduur berekening gemaakt, doch de juiste opgaven kunnen ook zij niet verstrekken. Wel hebben ze dezen tijdsduur verdeeld in tijdperken of perioden en deze weer onderverdeeld. Zoo onderscheiden zij
Het Azoische of alleroudste tijdperk, waarvan zeer weinig bekend is.
Ie of primaire tijdperk.
IIe of secundaire tijdperk.
IIIe of tertiaire tijdperk.
IVe of quartaire tijdperk.
Wij geven hierbij in het kort een tabel dezer 5 groote tijdperken van de organische geschiedenis der aarde, benevens ongeveer de dikte der lagen weer.
I. Azoïsche periode, laag 23000 m. dik, periode van koplooze dieren en der wieren.
1 Oudste Azoïsche per. of Laurentische per.
2 Middelste Azoïsche per, of Cambrische per.
3 Jongste Azoïsche per. of Silurische per.
II. Primaire periode, laag 14000 m. dik, periode der visschen en varens.
4 Oudste primaire per. of Devonische per.
5 Middelste primaire per. of Steenkool per.
6 Jongste primaire per. of Permische per.
III. Secundaire periode, laag 5000 m. dik, periode der kruipende dieren en boomen met overblijvende bladeren (naaldboomen),
7 Oudste secundaire per. of Trias per.
8 Middelste secundaire per, of Jura per.
9 Jongste secundaire per, of Krijt per.
IV. Tertiaire periode, laag 1000 m. dik, periode der zoogdieren en boomen met afvallende bladeren (loofboomen).
10 Oudste tertiaire per. of Eoceen per.
11 Middelste tertiaire per. of Mioceen per.
12 Jongste tertiaire per. of Plioceen per.
V. Quaternaire periode, laag 200 m. dik.
13 Oudste quaternaire per. of IJs- per.
14 Middelste quaternaire per. of Postglaciaire periode.
15 Jongste quaternaire per. of Beschavings per.

Uit deze tabel kunnen we concludeeren, dat de lager ontwikkelde planten geen planten met bloemen (Phanerogamen) waren, doch in hoofdzaak planten, die zich langs zgn. ongeslachtelijken weg vermenigvuldigden, n.l, door celsplijting of celdeeling en door sporen (Cryptogamen) waaronder wieren, varens, mossen enz.
De mogelijkheid, dat er toen reeds honingbijen zouden zijn geweest is zeer gering. Immers, zoo redeneert men: wanneer er geen bloemen waren zouden deze honingbijen niet hebben kunnen leven. Dit is niet geheel en al juist, want er zouden ook wel sporeplanten kunnen geweest zijn welke van klieren voorzien waren en die men derhalve onder de zgn. extra florale nectarieën zou hebben moeten rangschikken. Bij mijn weten is er in de Palaeo botanie weinig van bekend. Wel getuigen de fragmenten en insectenfossielenverzameling van Oswald Heer, dat in het tertiaire, het tijdstip tusschen waard en gast, in deze de bloem en honingbij, niet ver van elkaar gelegen waren. Goed geconserveerde insectenfossielen vond men later veel in uitvloeisels van dennenboomen (harsen) bijzonder in copaalharsen.

Van bijenwoningen (kunstmatige) was natuurlijk nog geen sprake. Immers de cromagnonmensch was nog niet ten tooneele. De bijen woonden derhalve in het wild in kloven, rotsen en boomholen en men kan veilig aannemen, dat er toen veel honing vloeide. De latere mensch begreep reeds vlug de beteekenis van den honing als voedingsartikel en als lekkernij.
Voor het zoover was, dat de eerste korf gevlochten werd, hetgeen volgens traditie wel ± 1000 jaar geleden zou zijn, had zich reeds veel voltrokken en nooit hadden de honingbijen van voorheen kunnen vermoeden, dat vele van hunne nageslachten nog eens in mobiele kasten gehuisvest zouden worden.

C. de Jong