WAT LEEFT EN GROEIT rond den bijenstand.


Eenigen tijd geleden vroeg een imker ons, welk boek we hem op het gebied der bijenteelt konden aanbevelen. We noemden hem toen het werkelijk uitnemende boek van onzen redacteur en secretaris, den heer Joh. A. Joustra, „Het Bijenboek" geheeten. De imker in kwestie beweerde echter het boek te „kennen", hij had het wel eens doorgezien; maar mijn waardeerend oordeel deelde hij volstrekt niet want, zoo zei hij: ..... "er staat zooveel in waar ik niets aan heb!"
Wij moeten hem toen blijkbaar ietwat verbaasd aangestaard hebben, want hij haastte, zich zijn opvatting te verduidelijken door de volgende aanvullende woorden: „Ja, er staan bijvoorbeeld allerlei dingen in over fruit, bloemen en bestuiving, over de ouderwetsche bijenteelt en de lichaamsbouw van de bijen en zooal meer... wat heb ik daar nu aan? Ik wil alleen maar weten wat ik doen moet om veel honing te krijgen!"

Met vele woorden zijn we er tenslotte in geslaagd om 's mans onjuiste meening ten deele te weerleggen. We citeeren dit historische gesprek hier echter omdat het typeerend is voor een belangrijk deel der Nederlandsche imkers. Teveel imkers immers beschouwen hun bijenkast als een soort automaat, 'n machine waaruit ie bij tijd en wijle de honing kunt aftappen. Om meer honing te garen willen zij dan ook wel eens een boek over het imkeren lezen, maar dan een - zoo noemen zij dat - „practisch" boek.
Dergelijke lieden hadden het allerliefst, dat er aan hun bijenkast enkele genummerde knoppen en schuiven zaten en dat er dan een handleiding bijgeleverd werd waarin iets dergelijks stond:
Op 12 Mei, 's morgens zeven uur, knop 5 drie streepjes naar links draaien.
27 Mei, schuif 8 half open zetten.
7 Juli, de grootste honingemmer onder de kast zetten en de aftapkraan wagenwijd opendraaien.
'n Verrukkelijk visioen voor vele bijenhouders, maar ware bijenliefhebbers gaven het imkeren er waarschijnlijk liever aan dan het zoo te moeten doen. Liever wonnen ze nooit een enkele druppel honing dan dat ze hun mooie liefhebberij verlaagden tot een machinaal handigheidje.

Het onderwijs in de Natuurlijke Historie wordt het vruchtbaarst gegeven wanneer de leerstof volgens de zoogenaamde levensgemeenschappen is ingedeeld. Ieder dier en elke plant is tenslotte slechts een zeer klein onderdeel van een groote gemeenschap, 'n gemeenschap die meer omvat en harmonischer is saamgesteld dan velen vermoeden. Wetenschap en practijk bewijzen iedere dag weer opnieuw hoe prachtig alles in de natuur op elkaar is ingesteld en hoe men het een niet kan begrijpen zonder het ander te kennen.

Bij een bezoek aan de bijenstand, laboratorium en tuin - ontginning zouden we haast zeggen - van den heer Beekhuis van Till te Laren, trof het ons dan ook dat er daar evenzeer gesproken wordt over de bloemen als over de bijen en dat de bijen steeds behandeld worden in verband met het voor die dieren specifieke levensmillieu.
Het standaardwerk van Prof. E. Zander wijdt slechts één deel aan de techniek van het imkeren, de vier andere deelen zijn echter onafscheidelijk met dat eene deel verbonden; maar van de onderwerpen die in die vier zgn. „niet-practische" deelen behandeld worden, weten de meeste imkers niets af.
We zouden meer dergelijke voorbeelden kunnen noemen, maar het lijkt ons overbodig, vooral sinds het Maandschrift van onze Vereeniging in zijn nieuwe, verbeterde vorm, steeds de imkerij in het passend kader van de andere insecten en de bloemen plaatst.

De ware imker behoort feitelijk een all-round natuurliefhebber te zijn. Het zou natuurlijk teveel gevergd zijn, wanneer we van iederen bijenliefhebber vergden dat hij een zeer uitgebreide kennis had op het gebied der Natuurlijke Historie, maar wél mag van hem verwacht worden dat hij belangstelling en vooral liefde zal hebben voor
de tallooze onderwerpen die met de bij samenhangen. Zonder eenige kennis van het leven der bloemen is het volstrekt onmogelijk om het leven dat zich in korf en kast afspeelt, werkelijk te doorgronden. Bloemen en insecten - en van de insecten vooral de bijen, hommels en vlinders - vormen zoo'n hechte eenheid en zijn zoo geheel op elkaar aangewezen, dat we zonder eenige kennis van het leven der bloemen, nooit een juist begrip kunnen hebben van het leven der insecten. Het leven der vogels en der insecten staat weer met elkander in verband, terwijl het verspreiden der zaden (we noemen slechts één voorbeeld) weer gedeeltelijk de taak der vogels en der insecten is. In wijdere beteekenis zijn alle dieren op elkaar aangewezen en hun leven, met dat der planten, is slechts te begrijpen wanneer we „alles" binnen de kring van onze warme belangstelling halen. Het te sterk ingesteld zijn op één onderdeel wordt in de natuur de oorzaak, dat we de schoonheid en de grootheid van het geheel niet kunnen zien. Het is daarom dat we in dit tijdschrift - dat immers door menschen gelezen wordt, die met één onderdeel der natuur dag aan daas in zeer innig contact staan - de aandacht willen vestigen op de serie-uitgaaf, getiteld: Wat leeft en groeit. In een reeks van niet minder dan veertig deelen wordt een compleet beeld gegeven van het dierenleven in Nederland, De Utrechtsche uitgeverij „Het Spectrum" vond een zeer groot aantal deskundigen bereid, om dit standaardwerk over de Nederlandsche fauna saam te stellen. Het mooie van dit werk is, dat alle deskundigen van Noord- en Zuid-Nederland hier, ieder op zijn speciaal terrein, samenwerken, We noemen slechts enkele van de vele namen: Rinke Tolman. Prof. de Raignier, Ds. de Stoppelaar, Jan Strijbos, A. Wigman, Dr. Senden, Dr. Schuurman Stekhoven, Dr. W. Kabos, Jan Vriends. . . . Nog een ander tiental goedklinkende namen zou te noemen zijn. De illustratie's bestaan uit honderden foto's en eveneens honderdtallen teekeningen.
Ieder die geen vreemde is op dit terrein weet tevens dat deze namen, behalve van een groote deskundigheid, tevens een waarborg zijn voor een aangename stijl en. wat zéér belangrijk is, in de geheele reeks heeft men rekening gehouden met het feit, dat wel voor ware liefhebbers, doch niet steeds voor deskundigen geschreven mocht worden.

Kortom, voor de luttele som van negentig cent per deeltje wordt hier de unieke gelegenheid geboden, om op grondige en boeiende wijze in kennis te komen met het geheele Nederlandsche dierenleven, van Zeearend tot de Roode Bosmier en van Vos tot Bij, Kopvoetigen en Visschen. Zooals we reeds schreven, wanneer de imkers waarlijk genieten willen van hun interessante liefhebberij, dan zullen zij er naar moeten streven om hun wondere diertjes te beschouwen in het kader van het totale Nederlandsche natuurleven. Hieraan kunnen we nog toevoegen dat op deze reeks over de fauna van ons land, 'n tweede zal volgen over de flora.

K. Galesloot