UIT DE JAAGKIEPS


Bij het begin van 1941 wensch ik alle imkeressen en imkers het beste en er is dit jaar meer te wenschen dan andere jaren.

Geachte Redacteur, U vraagt mij of U weer op mijn bijdragen mag rekenen. Het is nu twee jaar dat ik de Jaagkieps hanteer en ik doe het nog met veel genoegen. Ik geloof, als ik zoo nu en dan het oordeel of de aanhaling van de lezers hoor (ze zijn niet altijd even vleiend) dat er wel belangstelling is voor alles wat de bijenteelt in binnenen buitenland betreft. De buitenlandsche vakbladen komen wel niet geregeld af, maar in onze bibliotheek is nog nieuws genoeg, al is dat niet het allerlaatste, maar de Heer Van Rhijn, op wiens hulp ik altijd mocht rekenen, schreef mij eens, dat het onbekende in de bijenteelt altijd nieuw bleef, ook al werd dit geput uit oudere jaargangen. Laten we hopen, dat de tijdschriften spoedig weer normaal verschijnen.

Op het Internationale Congres voor Bijenteelt, dat in 1939 te Zürich werd gehouden, hield Dr. A. L. Gregg, President van den Britschen Bijen. houdersbond, een lezing over „De raadselachtige koningin". Daar er in ons Groentje ook wel eens is gesproken over het verschijnen van een bevruchte moer in een volk, dat lang moerloos is geweest, geloof ik, dat voor dit onderwerp wel belangstelling zal zijn en laat ik een eenigszins verkorte vertaling volgen, overgenomen uit de Schweizerische Bienenzeitung 1939/11 en The Beeworld 1939/12.
Het probleem: Van tijd tot tijd berichten betrouwbare imkers het telen van een koningin in een moerloos volk, dat blijkbaar reeds langen tijd zonder eitjes of larven is geweest. Deze koningin moet dus uit een ei voorkomen, waarvan de herkomst een raadsel is.
Om een basis voor een bespreking te hebben moeten we eenige dingen aannemen:
1e. Volken, die reeds lang moerloos zijn hebben (of hadden) meestal een neiging een koningin te kweeken.
2e. In zulke volken vindt men werkbijen, die eieren kunnen leggen.
3e. Als er darren zijn, dan worden deze goed verzorgd en zijn in staat te bevruchten.
4e. Zeldzame verschijningen moeten vaker voorkomen in een bijenvolk, dan zij worden waargenomen.
Aan deze 4 zou ik nog een 5e willen toevoegen, dat U misschien wat gewaagd zal toeschijnen:
5e. Alle eierleggende werkbijen hebben een tenminste gedeeltelijk ontwikkeld instinct van het moederdier.
De mogelijkheden:
1e. Een bevruchte moer uit een ander volk dringt in het moerloos volk en legt daar slechts één eitje. U zult het met mij eens zijn dat we deze mogelijkheid als onbestaanbaar verwerpen.
2e. Een eitje van de oude moer bleef langen tijd in het volk zonder uit te komen. Dit zou mogelijk zijn, daar het bekend is, dat de eieren langeren tijd onder bepaalde omstandigheden, levensvatbaar blijven, men neemt aan tot 3 weken. Een zorgvuldig onderzoek der waarnemingen toont echter aan, dat deze mogelijkheid niet in alle gevallen in aanmerking komt.
3e. Eén door een werkbij gelegd eitje is na het leggen bevrucht geworden. Ten voordeele van deze mogelijkheid zou aangevoerd kunnen worden, dat darren die in arbeidsters-cellen geteeld worden, normale geslachtsdoelen hebben, die in een klein lichaam gedrongen zijn. Als dergelijke darren goed gevoerd worden, kan een lichte druk op het lichaam of een kleine opwinding de dar doen „ontploffen" en een regen van bewegelijke zaaddraden doen uitstorten, die op een juist door een werkster gelegd eitje kan terecht komen en dit bevruchten. Het is inderdaad gelukt reeds gelegde eieren uit de hand te bevruchten.
4e. Een koningin is uit een onbevrucht ei ontstaan. Dit zou tegen de theorie der parthenogenesis zijn, volgens welke uit een bevrucht eitje een vrouwelijk wezen en uit een onbevrucht een man-
nelijk ontstaat. Bij den tegenwoordigen stand der wetenschap houd ik deze mogelijkheid voor onjuist.
5e. Een bij haalt een bevrucht eitje uit een andere stok. Deze theorie „het overbrengen van eieren" wordt meestal als de oplossing van ons probleem aangenomen. Vele ervaren imkers zijn van de juistheid overtuigd en het schijnt dat zij, tenminste gedeeltelijk, recht hebben. Het is een feit, dat de bijen in het volk eieren kunnen verplaatsen en dit ook wel doen. Men zou dan moeten aannemen, dat een bij uit een ander volk een ei steelt en dit met de daaraan zittende vreemde lucht in de eigen woning brengt. De onmogelijkheid van dit geval is door bekwame imkers aangevoerd en ik sta dus niet alleen als ik deze mogelijkheid verwerp.
6e. Een ei wordt in den eierstok van een werkbij bevrucht. Dit mag wat ongeloovig klinken, maar de feiten eischen, dat deze mogelijkheid niet zonder meer op zijde geschoven wordt. Hier volgt mijn gedachtengang, die mij den moed gaf deze theorie aan U uit te leggen:

a) Van een Afrikaansche Honingbij (Apis Unicolor) is zonder twijfel bewezen, dat eierleggende werkbijen vrouwtjes voortbrengen.
b) Het laatste ongezegeld broed in een moerloos volk zal meestal een bijzonder groote portie voedsel bekomen, omdat dan slechts weinig afnemers aanwezig zijn.
c) Het is bewezen, dat werkbijen, die in larvetoestand ongewoon veel voedsel ontvangen hebben niet alleen vergroote eierstokken hebben, maar zelfs functionneerende zaadblaasjes ontwikkelen,
d) Wanneer dergelijke bijen in een moerloos volk aanwezig zijn, dan kunnen zij zeer goed het parings-instinct bezitten. Ongetwijfeld zal een dergelijke paring gemakkelijker gemaakt worden door de aanwezige kleine, in werkstercellen geteelde darren, en, als ook misschien door anatomische oorzaken, deze paring niet geheel normaal kan plaats vinden, kan onder gunstige omstandigheden het doel bereikt worden en de bevruchting van één of meerdere eitjes plaatsvinden,
e) De paring van een dar met een werkster is zonder twijfel tweemaal waargenomen, en wel één keer in Pruisen en één keer in Engeland.
f) Tenslotte herinner ik aan het feit, dat er in een bijenvolk meermalen iets voorvalt, dat niet opgemerkt wordt. Ik trek daaruit de gevolgtrekking dat een dergelijke paring, daar deze tweemaal werd waargenomen, veel vaker zal hebben plaatsgevonden.
Wij mogen ons gelukkig prijzen, dat dit voorval tenminste tweemaal werd opgemerkt en we zijn de beide waarnemers dank schuldig, die zich de moeite gegeven hebben, deze paringsdaad tegen alle twijfel in als juist te hebben doen erkennen.
Dit, Dames en Heeren, zoo eindigde Dr. Gregg zijn interessante lezing, waren de aanleidingen die mij tot het besluit brachten dat in de atavistische verschijning van een bevruchte werkbij de logische verklaring ligt voor de „raadselachtige" koningin.

Het artikel in de Schweizerische Bienenzeitung wordt gevolgd door de volgende opmerking: Het geval in Pruisen werd in de „Eichstädter Bienenzeitung" 1883 door Anton Kremer uit Posen medegedeeld. Deze liet de gevonden dieren onderzoeken door den bekenden geleerden Pastor Schönfeld, die daarover schreef: „De met een dar parende bij is zonder twijfel een gewone werkster en geen dwergkoningin".
De redacteur van het Zwitsersche vakblad voegt hieraan toe:
Wij hebben de Eichstädter Bienenzeitung van '80 hierop nageslagen. Het nieuws van de bevruchting van een werkbij verwekte groot opzien en gaf aanleiding tot talrijke artikelen. Er kwamen nog meer betrouwbare mededeelingen over dergelijke paringen, waardoor de meening van Dr. Gregg bevestigd wordt, dat deze verschijning niet zoo zeldzaam is. Misschien letten onze lezers in den zomer eens op zulke paartjes, vooral op standen met moerlooze volken. De gevonden dieren moeten steeds aan een nauwkeurig onderzoek worden onderworpen.
In een buitenlandsch tijdschrift, ik meen dat het een Engelsch was, las ik eens, dat wanneer men een moerloos volk op zijn stand had, dan behoefde men zich niet ongerust te maken, de bijen zouden zelf wel zorgen dat het weer in orde zou komen. Dit is naar mijn meening wel wat te veel optimisme.

-0-

De bijenteelt geeft steeds nieuwe mogelijkheden. Men is er altijd op uit zooveel profijt uit zijn volken te halen als maar mogelijk is. Bijenrassen, woningen, bedrijfswijzen, ja wat niet al heeft daartoe mede moeten werken. Gaf men in vroegere eeuwen zijn bijen geheime middelen in om ze goed vruchtbaar te maken, in het American Beejournal 1939/8 vinden we een advertentie, waaruit we kunnen lezen, dat men daar met zijn tijd meegaat. Het is een advertentie van de firma Muth te Cincinnaty en luidt als volgt: „Koninginnen behandeld met ultra-violette stralen. Prijs 50 (Am.) cent per stuk. Elk jaar vragen steeds meer bijenhouders naar de met ultra-violette stralen behandelde moeren, omdat zij beter zijn dan de niet-behandelden. De ultraviolette koninginnen zijn vruchtbaarder en de nakomelingen zijn zeer zachtaardig. Lees hetgeen een bijenhouder te Hamilton Ohio over onze moeren schrijft: De ultra-violette moeren, die ik dit seizoen van U kocht, hebben wel hun rente opgebracht. De 30 volken, voorzien van deze moeren brachten gemiddeld 2 honingkamers met raathoning meer op dan de andere volken. Daar zij niet duurder zijn dan de andere moeren begrijp ik niet, waarom imkers andere gebruiken".

Jekave