De toekomst van de bijenteelt in ons land


Reeds herhaalde malen hebben wij gewezen op de taak van den imker in ons vaderland en ten opzichte van de volksvoeding.
Dat industrie en consument zich weinig aan het bestaan der bijenteelt gelegen hebben laten liggen en daardoor de bijenteelt als loonend bedrijf onmogelijk hebben gemaakt mag voor ons geen reden zijn om niet met al ons kennen en kunnen in het belang der volksvoeding dátgene uit de bijenteelt te halen wat er maar eenigszins uit te halen valt. Nu het wel zoo goed als zeker is, dat zoolang de oorlog duurt import van honing en was achterwege blijft, zullen wij imkers moeten trachten om onze eigen productie zoo hoog mogelijk op te voeren. Er is goede reden aan te nemen, dat voor de te winnen producten loonende prijzen zullen worden besteed en evenzeer is er reden aan te nemen, dat de Regeering zich daarbij niet afzijdig zal houden.

Thans wreekt zich op gevoelige wijze de lauwheid welke in de laatste jaren bestond t.a.v. het loonend maken van de bijenteelt, want beroepsimkers kent ons land niet meer en grootimkers zijn er maar weinige. In „Bijenhouden door Fruittelers" vertelt Dr. ir. A. Minderhoud ons, dat 53% van de bijenvolken worden gevonden op de kleine bijenstanden, die 1-10 bijenvolken tellen; 21% op grootere bijenstanden van 11-20 volken en 25% op standen van meer dan 20 volken. Als we imkers met 50 volken tot de grootimkers willen rekenen, dan zijn er in ons land volgens denzelfden schrijver 139 die dit aantal halen. Hierbij zijn 14 imkers met 101-150 volken, 7 met 151-200 volken en 3 met meer dan 200 volken. Dr. Minderhoud komt tot de conclusie, dat de bijenteelt als nevenbedrijf weinig meer te beteekenen heeft. Over het beroepsbedrijf laat hij zich niet uit, doch aan te nemen is, dat dit al heelemaal geen kans heeft.
De vraag is echter of zoowel het nevenbedrijf als het beroepsbedrijf geen kans meer kan krijgen en wij zijn optimist genoeg om die kans nog wel te zien.

Zooals wij reeds meermalen hebben betoogd, zullen de producten dan loonend moeten kunnen worden gekwiteerd, zoodat de imker iets durft en kan riskeeren. Nu die mogelijkheid er stellig komt, gelooven wij ook, dat inderdaad de productie van honing en was zal worden opgevoerd en de imkers niet vijandig staan tegenover een uitbreiding van hun bedrijf. Of het verloren terrein weer kan worden terugherwonnen, durven wij niet met zekerheid te voorspellen, omdat er nog meer factoren zijn, dan de prijzen alleen, doch stellig zullen de imkers het in deze ver kunnen brengen. De korfteelt -- in de laatste jaren ook door sommige imkers zoo smalend bejegend - zal een zeer goede kans krijgen, omdat feitelijk alleen de korfimkerij ons het noodige was kan bezorgen, terwijl het korf- en het kastbedrijf ons ook zooveel mogelijk van honing zal dienen te voorzien. Rekenen we de totale opbrengst aan honing per jaar per korf gemiddeld op 10 Kg. en per kast gemiddeld op 15 Kg, dan zal de imker er naar moeten streven om die productie op te voeren met ongeveer 50%. Daarvoor zal hij meer dan tot nu toe geschiedde alle drachten dienen te benutten en ook en wel in de eerste plaats, meer zorg aan zijn bijen moeten besteden.

Wij hebben wel zooveel vertrouwen in het kennen en kunnen van onze imkers, dat zij - bij loonende prijzen - tot een topprestatie zullen trachten te komen en wij gronden dat vooral op het feit, dat niettegenstaande de slechte jaren en niettegenstaande de beneden alle kritiek staande prijzen der producten, zij stand hebben gehouden en ieder jaar maar weer met frissche moed beginnen.
Zéker, door de abnormale sterfte in den winter van 1939 op 1940, zijn er heel wat slachtoffers onder de imkers gevallen, doch indien de voorwaarden tot het houden van bijen gunstiger wordt, zullen velen weer tot hun zoo geliefd vak terugkeeren en hun beste beentje voorzetten. Veel, teveel nectar gaat nog verloren en het zal de taak van den imker zijn daaraan voorgoed een einde te maken. Men dient echter niet verder te springen dan zijn stok lang is m.a.w. hij, die slechts een 25-tal volken baas kan, dient zich niet in te stellen op een 50 stuks. Wie slechts geld kan missen voor suiker ten behoeve van 20 volken, dient er geen 30 of meer op te zetten. Het gevolg zal dan onherroepelijk zijn, dat ook die 20 volken, welke hij behoorlijk zou kunnen verzorgen, tot ondergang gedoemd zijn.

Gezien de noodzakelijkheid om zooveel mogelijk alle beschikbare voedsel in het bereik te brengen van onze landgenooten, komt het ons voor, dat verwacht mag worden, dat de Regeering ook haar oog zal laten vallen op producten der bijenteelt en dan zullen we er voor dienen te zorgen met een goed product voor den dag te komen. Dat er centraal zal moeten worden gewerkt lijkt ons welhaast vanzelfsprekend en hebben wij vroeger ook steeds betoogd. Ons lijkt de centrale verwerking van de producten niet alleen in het belang van den imker, doch ook in het belang van den consument.
Welke bepalingen er t.a.v. de imkerij in ons land zullen worden genomen is ons nog niet precies bekend, doch dat maatregelen niet zullen uitblijven, dat is wel zoo goed als zeker.

Indien maatregelen worden genomen hopen en vertrouwen wij, dat dit geen incidenteele maatregelen zullen zijn, m.a.w. als de tijden gunstiger worden, men de imkerij niet wéér aan haar lot zal overlaten. Wij vreezen nl., dat de industrie en de importeurs alleen dán zich een Nederlandsche bijenteelt herinneren, als van import geen sprake is, doch dat vaderlandsch bedrijf direct vergeten indien de mogelijkheid tot import voor de deur staat. De oorlogsjaren 1914-1918 hebben dit afdoende bewezen.
Joh. A. Joustra

Naschrift. Het bovenstaande was reeds geschreven toen ons de volgende bekendmaking van het Dep. van Landbouw en Visscherij bereikte. Wij bevelen de lezing van dit besluit zeer sterk aan; ook voor onze imkers is het van zeer groot belang.