Het verdwijnen van koninginnen uit wintervolken.


Van het aantal ingewinterde volken op den bijenstand worden, ook als het inwinteren zelf deskundig en op de meest voorzichtige wijze is uitgevoerd, dikwijls een of meer volken moerloos. Voor het verdwijnen van de koningin zijn in de eerste plaats natuurlijke oorzaken - sterfte door ouderdom, versleten zijn, ontstane ziekten en gebreken - aan te wijzen. Ieder imker weet, dat het sterven van de koningin in een overwinterd bijenvolk tot groote onrust en slechte doorwintering (abnormaal groot voedselverbruik, roer, hongerdood) en tenslotte tot volslagen ondergang door uitsterven leidt.

Nu mag het vreemd schijnen, maar naast de bovengenoemde natuurlijke sterfte komt het in de practijk nu en dan voor, dat een bijenvolk, schijnbaar in volkomen eensgezindheid de winter ingegaan, gedurende deze maanden zelf zijn koningin afdankt. De schijnbare aanhankelijkheid der bijen is omgeslagen tot vijandschap en de koningin, die in deze tijd minder gemist kan worden dan de helft of driekwart van het aantal bijen, wordt gedood. Voor het betreffende bijenvolk staat dit gelijk met zelfmoord. De terechtstelling vindt op de in de bijenwereld gebruikelijke wijze plaats. Ze ligt vervolgens dood tusschen de overige bijenlijken op de bodemplank.


Foto W. A. van Elmpt.


Wat voor einde de koningin nu ook gevonden mag hebben - een natuurlijke of gewelddadige dood - de mogelijkheid is voor den imker een vingerwijzing. Onder korven blijft alle afval meestal tot het voorjaar liggen. De imker is gewoon in Februari (eventueel Maart) de korf voorzichtig op te tillen en de bodemplank opmerkzaam te bestudeeren. Daar teekent zich in het mul, de lijken, uitgetrokken broed en tal van andere dingen de heele geschiedenis der doorwintering af. Behalve op grootere of geringere bijensterfte moet er op worden gelet, of een doode moer of doode darren, die eveneens een onheilspellende aanwijzing kunnen zijn (moerloosheid, darrenbroedigheid), gevonden worden.




In kasten beginnen de bijen al spoedig bij reinigingsvluchten het op de bodem liggende afval naar buiten te werken. Ze kunnen dit doen, omdat het vlieggat laag zit en gemakkelijk voor vuilafvoer bereikbaar is. De sporen van het opruimingswerk zijn op de vliegplank en vóór de kasten te zien, en zoo kan het gebeuren, dat daar een doode koningin ligt. Een dergelijk geval kreeg ik onder oogen in de vroege lente van het vorig jaar en bood een mooie gelegenheid tot het nemen van een snapshot met de camera. Het was aardig om te zien, hoe sterk het lijk van de koningin de aandacht trok van de daar aanwezige bijen (in tegenstelling met een doode werkbij). Langen tijd was het doode moertje omringd door vele druk met de sprieten tastende, nieuwsgierige bijen. Nu en dan werd er heel oneerbiedig met het koninklijk lijk gesold en ik kreeg soms sterk de indruk, alsof twee concurreerende begrafenisondernemingen elkaar de klandizie betwistten!

De geroutineerde imker herkent ingetreden moerloosheid ook duidelijk aan het gedrag van de bijen. Binnen in de woning verspreid over de raten rondloopende bijen, die een huilend geluid aanheffen als er tegen de bijenwoning geklopt wordt. Bij reinigingsvluchten over de voorzijde van korf of kast verspreid rondloopende, a.h.w. zoekende bijen, die nog lang na de vlucht zoo bezig blijven, terwijl de andere moergoede volken al weer naar binnen zijn getrokken. Dit beeld is zeer kenmerkend voor moerloosheid. Dikwijls ook heeft het volk roer.

De straks geschetste vijandige stemming jegens de koningin treedt niet altijd in de wintermaanden of het najaar op, maar openbaart zich soms pas in het voorjaar bij het nieuw ontwaken van de activiteit in het vol, en als gevolg daarvan doet zich soms een merkwaardig geval voor. De imker kijkt op een mooien lentedag met genoegen naar de wachthoudende, stertselende en in- en uitvliegende bijen aan het vlieggat. Tot zijn groote verbazíng wandelt daar op de voorzijde van de bijenwoning in de omgeving van het vlieggat de koningin rond, alsof zij er behoefte aan heeft een luchtje te scheppen en een straatje om te gaan maken. Reeds flitsen denkbeelden voor interessante theorieën door het brein van onzen bijenliefhebber (wij imkers, bouwen graag theorieën op).
De verklaring van het geval is echter eenvoudig. Deze koningin is ingeklemd geweest of achtervolgd. Ze is echter aan de doodelijke omarming van haar volk ontsnapt en ten einde raad het vlieggat uitgevlucht. Het komt in de loop van het seizoen wel meer voor, dat we een moer op vreemde plaatsen aantreffen. Jaren geleden werd eens een Oostenrijksche koningin door onze afdeeling geïmporteerd en in een kastvolk ingevoerd. Omdat zij niet aan de verwachtingen voldeed, kreeg een afdeelingslid het beestje cadeau en, gaf het aan een korfvolk. Mogelijk uit protest over de ondervonden miskenning en de haar aangedane degradatie verliet deze koningin de bijenwoning en zat kort daarna gezond en wel op de boerenkool vóór de bijenstand! Soms vinden we een moer tusschen binnen- en buitenbak of boven op het dekkleedje. Deze koninginnen zijn, voor zoover ze niet van raten gevallen zijn, vrijwelaltijd vluchtelingen voor een haar vijandelijk regime. Het is dan ook meestal onbegonnen werk ze weer in het volk aangenomen te krijgen. Vroeger of later ondergaan ze het voor haar bestemde lot en het betreffende volk wordt moerloos. Aan te raden is het daarom, een dergelijke afgedankte moer maar dadelijk door een reserve te vervangen.

Nu zou het gedrag van de bijen in de bovenvermelde gevallen nog wel te begrijpen zijn, als het steeds oude, afgeleefde of gebrekkige koninginnen betrof. We zouden ons kunnen voorstellen, dat het bijenvolk instinctief de natuur een handje ging helpen in het opruimen van onvolwaardige individuen. Inderdaad gebeurt dat ook. Maar het schijnt, dat ook jonge, krachtige koninginnen het slachtoffer worden, en dat lijkt een onbegrijpelijke geschiedenis. Voor den imker is het wel van belang te weten, waardoor een dergelijke revolutionaire mentaliteit in de bijenstaat tot stand komt. In de practijk blijkt, dat dit het geval kan zijn, wanneer ongelijksoortige naakte volken in het najaar tot een opzetter van voldoende gewicht worden vereenigd. Gewoonlijk wegen de bijen uit een korf na de hei ± 1 Kg., soms minder, ook wel iets meer. Om voldoende bijen bij elkaar te krijgen voor een goed wintervolk, worden 2 of 3 van dergelijke naakte volken bijeengedaan. Vereenigt men nu jonge moersvolken met oude moersvolken (met behoud van één der koninginnen), dan gaan de bijen schijnbaar in voorbeeldige eendracht de winter in, maar in sommige gevallen botert het niet al te best onderling en tijdens de hernieuwde voorjaarsactiviteit steekt de tweedracht het hoofd op. De practijk kan niet altijd hieraan tegemoet komen. Bij aankoop van naakte volken b.v. is het niet mogelijk deze te sorteeren naar oude en jonge moers, omdat dit noch aan de bijen, noch aan de koninginnen te zien is. Grootimkers en leveranciers van naakte volken zullen zich in het algemeen geen tijd gunnen daarop te letten. Verkeerde gevolgen zijn trouwens volstrekt geen regel en in vele gevallen gaat dus alles goed. Maar iemand, die naakte volken uit eigen korven gebruikt, of ze ter plaatse gaat afhalen, kan zijn risico verminderen, door zich te houden aan de stelregel: soort bij soort.
Verder houdt de ervaren imker er niet van, zeer laat in het najaar - in de broedlooze tijd - nog een koningin in een volk in te voeren. Dat geeft aanleiding tot mislukkingen. Men huldigt de opvatting, dat een koningin „met haar eigen bijen" of „in haar eigen nest" de winter in moet gaan. Dit kan natuurlijk worden bereikt door, in- dien mogelijk, de moer zoo vroeg aan het volk te geven, dat zij nog een tijdlang broeden kan, en ook, door gebruik te maken van een koningin mèt haar volkje. Ook hierin ligt voor den bijenhouder een wenk en een aanwijzing, waar de schoen mogelijk knelt, als het eens misgegaan is.

Wat ongewenschte koninginnen betreft, hebben de bijen - behalve het "inklemmen" - nog een pijl op hun boog. Met afgeleefde of met gebreken behepte moers, voorzoover ze niet vanzelf sterven, volgt het bijenvolk meestal een andere, meer vreedzame methode, om zich van haar te ontdoen, nl. door de zgn. stille omwisseling. Soms nog in het late najaar en anders in het vroege voorjaar (natuurlijk komt dit 's zomers ook voor) worden eenige koninginnecellen aangezet en een jonge moer gekweekt. De oude koningin verdwijnt na eenigen tijd met stillen trom. Ieder begrijpt, dat er in de late herfst en de vroege lentedagen door gebrek aan darren en overvloed van slecht vliegweer maar weinig kans bestaat op een succesvolle bruidsvlucht. Het nieuwe moertje wordt als regel darrenbroedig. Dè oplossing van het geval, gesteld dat men dit in een volk aantreft, is het invoeren van een goede reserve-koningin. Als uiterste noodzaak: het vereenigen met een moergoed buurvolk. Vervang bij het inwinteren te oude koninginnen altijd door jonge.
W.A. van Elmpt