Geven de bijen aan een bepaald soort water de voorkeur?


In de lente en bij het begin van den zomer, verzamelen de bijen groote hoeveelheden water, teneinde daarmede de gedurende den winter versuikerde of ingedikte honing te verdunnen, alsook ter verzorging van het broed enz. Het is bekend, dat zij het water op de meest zonderlinge plaatsen weten in te zamelen zooals: in goten welke door blaren af ander materiaal zijn verstopt geraakt, in de buurt van of op mestvaalten, op "koevla" en om in stijl te blijven: aan de oevers der Twentsche open riolen zooals de Bornsche beek er een is, lucht en landschap verpestend, blijkbaar liever nog, dan de drinkgelegenheid met helder water op te zoeken, die de zorgzame imker in de buurt van zijn stand geplaatst heeft. Het is dan ook interessant eens na te gaan, wat de reden is, zoo deze mocht bestaan, welke de bijen er toe beweegt, omtrent dit, in onze oogen zoo zonderlinge gedrag.

Vele waarnemingen alsook enkele proeven hebben reeds op dit gebied plaats gehad en de resultaten, hoewel dikwijls met elkander in tegenspraak, zouden de uitspraak wettigen, dat de bijen een zouthoudend water de voorkeur zouden geven. Zoo maken b.v. onderzoekers als W. Herrod Hempsell en een C. Harrison melding, dat de bijen water verzamelen, dat zoo ongeveer verzadigd is van keukenzout, terwijl elders een Miss A. D. Betts en een Emil Preuss tot de conclusie komen, dat een 1,5% oplossing als zijnde de sterkste, nog voor de bijen geschikt is; een 0,1% samenstelling daarentegen de beste zou zijn.

Met onderzoekingen op dit gebied heeft zich speciaal het Engelsche onderzoekstation op Bijenteeltkundig gebied te Rothamsted bezig gehouden. Een oefentafel, in uiterlijk en vorm geheel overeenkomende met die van den bekenden onderzoeker von Frisch, werd in 't begin van lentemaand 1939 aldaar in het bijenpark geplaatst. De tafel was in matte zwarte lakverf geschilderd en op deze werden 36 glazen bakjes geplaatst, metende elk 10 cM. in diameter. De proefbakjes werden in rechthoekverband opgesteld en elk bakje bevatte een kleine hoeveelheid schoon gewassen wit zand. Teneinde de bijen naar de onderzoektafel te lokken, werd gebruik gemaakt van een dunne suikerstroop, welke over het tafeldek gegoten werd. Nadat de bijen deze tafel eenmaal regelmatig bezochten, werden de bakjes verwisseld voor andere, waarin zuiver gewassen wit stuifzand thans sterk bevochtigd met gedistilleerd water. Nadat de bijen er na eenige dagen de gewoonte van maakten het water (vocht) uit deze bakjes te verzamelen, werd met de eigenlijke proeven begonnen. Zes zoutoplossingen van verschillend gehalte werden gelijktijdig op een andere tafel, in uiterlijk enz. volkomen gelijk aan de vorige, gezet, d.w.z.. telkens zes glazen bakjes met een andere samenstelling, in totaal 6 X 6 of 36 glazen bakjes en deze vervolgens opgesteld in den vorm van een latijnsch kruis, zoodat een goede controle mogelijk was. Deze tafel werd vervolgens geplaatst op de plaats van de tafel waarop de 36 bakjes met in gedistilleerd water sterk bevochtigd wit stuifzand en elke 10 minuten telde men nu het aantal bijen, zooals deze de bakjes bevlogen. Zulks vond plaats met behulp van een scherp phototoestel - telkens werden van de vlucht photografische opnamen gemaakt en de verkregen cijfers verzameld. Ook het meerendeel der voedingszouten welke in het dierenleven een rol van beteekenis spelen (jodium-houdende zouten) werd op deze wijze beproefd en zulks in concurrentie met gedistilleerd water.

Gedurende de eerste proef waren het alleen de zeer verdunde oplossingen met keuken- en ammoniumzout, die de bijen het meest aanlokten, terwijl gedurende de verdere proeven bleek, dat de vluchtverhouding lag tusschen de 0,15 en 0,07%. Progressief te werk gaande constateerde men het volgende: de sterkste oplossingen werden bevlogen; een toenemende voorkeur voor gedistilleerd water werd aan den dag gelegd terwijl ook de zeer verdunde samenstellingen werden bezocht. Zoo werd gedemonstreerd, dat de bijen geen onderscheid maakten tusschen de zoutmengsels en het gedistilleerd water. Een bij benadering gelijk aantal bijen bezocht elk der proefbakjes en zoo meende men in procenten uitgedrukt een percentage van 0,03% als voorkeursgrens voor de beide zouten te moeten vaststellen.

Ook regenwater, verzameld in een door blaren verstopte dakgoot werd aangewend in concurrentie met gedistilleerd water en zoutmengsels. Meer dan 90% der bijen prefereerden regenwater boven gedistilleerd water en zoutoplossingen. Vervolgens werd 500 cM. regenwater verdampt, water werd zorgvuldig opgevangen en het restant (bezinksel) aangelengd met gedistilleerd water, ten einde wederom de eerste massa (regenwater) te verkrijgen. 90% der bijen verkoos het opgevangen verdampte water. Zulks schijnt verklaarbaar, daar de bijen misschien aangetrokken zouden zijn door de reuk van dat water. Bijgevolg werd het verdampte regenwater gedurende eenige uren in een flesch geborgen, waaraan toegevoegd een zekere hoeveelheid fijne koolstof, afkomstig van verbrande beenderen (beenzwart) in de hoop, dat deze laatste stof in meerdere of mindere mate de welriekende bestanddeelen van het water, zoo deze mochten aanwezig zijn, zou inzuigen. Door filtratie werd vervolgens de koolstof teruggewonnen en het resteerende water weer geplaatst op de tafel in concurrentie met gedistilleerd water. Een bij benadering gelijk aantal bijen bevloog elk der bakjes. Gelijksoortige proeven werden genomen met gier, rioolwater en urine en waren de resultaten dezelfde. Er is wel eens beweerd - de gevolgtrekking gemaakt, dat het alleen de reuk zou zijn die de bijen aantrok en dat de smaak zou prikkelen tot het verzamelen der zeer verdunde keuken- en ammoniumzoutmengsels; reuk en smaak van eenig soort water verband zou houden met het bezoeken van dergelijke bronnen. Volgens het plaats gehad hebbende onderzoek zou zulks weinig of niets te maken hebben met het zoeken van water als zoodanig.

Ten slotte komt men tot de conclusie, dat het beste drinkwater voor de bijen regenwater is waaraan toe te voegen een tikje keukenzout, zoodat een mengsel van 0,1% verkregen wordt. Verder heeft men opgemerkt, dat jodiumhoudende zouten voor de bijen niet geschikt zijn, zelfs niet in uiterst geringe giften. Van een bepaalde voorkeur voor eenig soort water schijnt dus geen sprake te zijn en zou het verzamelen van water in modderpoelen enz., niettegenstaande er in de vrije natuur als 't ware overal water te vinden is zelfs in den vorm van dauwdruppels, aan louter toeval zou zijn toe te schrijven.
B. Eekman